Bij het losbandige Weense gezelschap. Heilzame kuur voor deze wellustelingen. Robert moedigt hen aan om het huis binnen te treden

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 62 / 150 »»
[1] Robert zegt verder: 'Kijk eens door dit raam naar buiten in die heerlijke tuin, die dit huis aan alle kanten omringt en zeg me eens wat jullie daar zien?'
[2] De drie gaan dadelijk naar het raam en kijken naar buiten. Nauwelijks hebben ze echter een blik naar buiten geworpen, of ze deinzen huiverend terug. Jellinek neemt het woord en zegt: 'Maar broeders, in Gods naam, wat is dat nu! Zijn dat mensen, dieren of duivels? Nee, zoiets had ik in de buurt van dit huis niet verwacht! Daar zie je in een keer alle afschuwelijkheden van de smerigste, heidense mythologie, plastisch en daadwerkelijk bij elkaar! Ik smeek je, beste broeder, doe de deur van je huis toch op slot, anders lopen we gevaar dat deze beesten bij ons binnendringen en ons allemaal met huid en haar opvreten!'
[3] Robert zegt: 'O, wees daar maar niet bang voor! Ze zien er in wezen niet zo uit als ze jullie op het eerste gezicht toeschijnen. Dat ze jullie zo afschrikwekkend voorkomen komt, omdat ze vanuit de Weense tijd nog menen, dat jullie hen aan Windischgrätz zouden hebben verraden. Wanneer ze van het tegendeel overtuigd zullen zijn, zullen ze jullie ook meteen wat menselijker voorkomen. Want weet wel, het zijn allerlei Weense individuen die in de noodlottige oktoberdagen als strijders voor de aardse vrijheid zijn gevallen door de wapens van de soldaten van de keizer. Ze menen nu dat dit nooit mogelijk zou zijn geweest indien vooral Messenhauser hen niet heimelijk zou hebben verraden. Worden ze echter van het tegendeel overtuigd, dan zal er met Gods hulp ook wel wat anders met hen te beginnen zijn. Mochten zich onder hen ook nog enkelen bevinden die zich niet willen laten overtuigen, dan zal de Heer met Zijn macht zulke bokken van de betere schapen wel weten te scheiden.
[4] Daarom zullen we hen dan ook binnenlaten en volgens de wil van de Heer bewerken. Omdat het toch ook veelal onze schuld was dat ze door onze redevoeringen en wetten zo ver zijn gekomen, is het nu ook vooral onze plicht hen op een betere weg te brengen. Kom nu dus met me mee naar buiten; we gaan naar hen toe in naam van de Heer!'
[5] Robert gaat nu met Messenhauser en Becher naar buiten de tuin in, waar de bekende Weners zich nog bevinden met hun afgematte deernen en verkrachte dochters. Ik volg hen meteen met Jellinek aan Mijn zijde naar de tuin, waar we deze menigte in een zichtbaar onbehaaglijke toestand aantreffen.
[6] Als Robert hun vraagt hoe het met hen gaat, schreeuwen ze bijna allemaal tegelijk: 'Miserabel, ellendig en slecht! Help ons, of maak een eind aan dit ellendige zwijneleven! Dat is ons om het even! Is dat niet echt om duivels van te worden?! Stel je voor, wat we hier in dit vuile stinkende geestenrijk al voor fraaie ervaringen hebben opgedaan! Het is waar, we hebben het met de vrouwen wat al te bont gemaakt. Maar we zijn beesten en zijn ook nooit wat anders geweest omdat we nooit tot iets beters werden opgevoed, waaraan alleen onze wijze en milde vorsten schuldig zijn. En zo vermaakten we ons hier dan ook op de geliefde manier, zoals vader Adam met Eva. Maar luister nu, wat er op dit gebied in het geestenrijk verschrikkelijk is en nauwelijks te geloven, we zijn hier bijna allemaal aangestoken! Dat is toch verduiveld beroerd, hier in het geestenrijk te worden besmet! Als er hier nu maar ergens hulp te krijgen zou zijn! Maar er is nergens iets, waar je ook kijkt. Je ziet nu hoe het met ons gaat! Wees daarom zo goed en bezorg ons een of andere hulp of breng ons allemaal om het leven. Want het is toch honderd keer beter helemaal niet te bestaan, dan onder zulke afschuwelijk bittere omstandigheden!
[7] Nog iets! Zeg ons eens, wie jouw begeleiders zijn. Die ene kennen we al; dat is de zogenaamde eigenlijke heer des huizes, een echt zeldzame man Gods. Maar die andere drie kennen we niet. Zeg eens, wie zijn dat?'
[8] Robert zegt: 'Mijn arme, zieke vrienden, zijn jullie dan zo blind, dat jullie niet meer in staat zijn Messenhauser, Becher en Jellinek te herkennen?'
[9] Sommigen schreeuwen: 'Wel sakkerloot! Wat?! Zijn dat die drie aartsschoften? Nou, we hadden ons eerder voor kunnen stellen dat we dood waren dan dat we juist die aartsboef van een Messenhauser nog eens tegen het lijf zouden lopen! Maar het is zijn geluk dat wij er nu allemaal zo miserabel aan toe zijn. Anders zouden we hem hier wel eens onze curieuze dank betuigd hebben voor zijn oppercommando in Wenen! Maar omdat we voor een stevige handdruk te zwak zijn, kan hij zich er ondertussen mee troosten dat wij deze uitgekookte schurk en spitsboef toewensen wat hij zichzelf zeker niet toewenst! Dus, Messenhauser, Becher en Jellinek! Zo komt hier alle gespuis weer samen! Werkelijk, dat is een fraai paradijsje!'
[10] Robert zegt: 'Zeg eens, zijn jullie nou opgelucht, nu jullie mijn vrienden hebt kunnen beschimpen?' De Weners zeggen: 'Nou, dat niet. Maar we moesten het hun zeggen, omdat ze het echt hebben verdiend! Je weet zelf wel hoe en waarom!'
[11] Robert zegt: 'Luister, als we dat nu eens laten rusten; wat voorbij is, is voorbij! Niemand van ons, uitgezonderd mijn verheven vriend, kan van zichzelf beweren dat hij nooit gefaald heeft. Ik geloof eerder, dat ieder van ons het scala van alle doodzonden wel meer dan ééns heeft doorlopen. Het zou wel heel dom van me zijn, als ik deze drie beschuldigden als onschuldig voor jullie zou willen kwalificeren. Zij hebben hun danige portie zonden begaan, maar wij van onze kant zijn er ook niet zuinig mee omgegaan! Om te bepalen wie van ons voor Gods rechterstoel eigenlijk het meest rijp voor de hel zou zijn, zou de eeuwige Meester van het leven niet veel hoofdbrekens kosten. Maar ik denk, omdat we geen van allen iets waard zijn voor God, dat we elkaar hier maar niet meer moeten aanklagen. Het is beter dat we elkaar onder algemene, wederkerige amnestie de hand reiken, elkaar alles vergeven en hier in dit nieuwe rijk van het leven ook een nieuwe kolonie stichten van louter vrienden en broeders. Dat zal voor ons in het vervolg betere vruchten afwerpen, dan wanneer we elkaar hier nog zouden oordelen, waar ieder van ons toch al een behoorlijke mate van het oordeel op zijn schouders te dragen heeft! Wat denken jullie, hoe bevalt jullie mijn goedbedoelde voorstel?'
[12] Allen roepen: 'Ja, ja, je hebt volkomen gelijk! Maar vooral gezondheid, daar hebben we het meest behoefte aan. Want je weet dat een mens of geest die lijdt, niet gemakkelijk tot een gezond besluit kan komen. Met een zieke Wener is niets te beginnen!'
[13] Robert zegt: 'Nu, dat komt wel voor elkaar! Sta op en kom allen met mij naar binnen, daar zullen wel middelen te vinden zijn om jullie weer gezond te maken. Want hier in het geestenrijk valt voor het uitwendige met geen dokter iets te beginnen, omdat hier iedere kwaal van binnenuit moet worden genezen. En daarvoor is het nodig, dat jullie hier mijn huis binnengaan, dat van alle mogelijke middelen uitstekend is voorzien. Daarom, volg mij maar!'
[14] Na deze woorden van Robert staan allen op, ook de vrouwen, en strompelen zo goed als het gaat achter ons aan het huis binnen, en wel in het ons reeds bekende vertrek, dat groot genoeg is om vele duizenden gasten op te nemen.
«« 62 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.