De heldin wendt zich tot de Heer om hulp. De raad van de Heiland. Beken openlijk wat je mankeert.Verhaal van een gevallene

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 66 / 150 »»
[1] Na deze inlichtingen kijkt de heldin Mij een poosje aan, komt daarna dichterbij en zegt tegen Me: 'Vergeef me, beste heer, dat ik u nu met een verzoek lastig val. Ziet u, meneer Jellinek heeft me naar u verwezen en me gezegd, dat u zelfs zo almachtig zou zijn, dat u iedereen zou kunnen helpen, wat hem ook maar mocht mankeren. Ziet u, beste, vriendelijke heer, bij mij mankeert er heel wat aan, en dus valt er ook heel wat te helpen. Weest u zo goed om mij en ons Weners allemaal te helpen, als het u mogelijk is. Kijk, wij zijn op aarde opgegroeid als het lieve vee, en zijn dus ook als beesten hier naar toe gekomen en zijn ziek van top tot teen, hoe je het ook bekijkt. Bovendien zijn we ook nog zo dom als een dertigjarige godsdienstoorlog! Weest u zo goed om ons wat gezonder en verstandiger te maken dan we nu zijn en we zullen ons dan allemaal wel beter gedragen!'
[2] Ik zeg: 'Ja, ja, helpen kan Ik jullie wel, en jou het eerst! Maar je moet Me van te voren openlijk bekennen en eerlijk zeggen, wat jou nu precies mankeert. Ben je ziek, dan moet je Me zeggen waar, hoe en waardoor je je deze ziekte op de hals hebt gehaald. En als je denkt dat je dom bent, moet je Me ook eerlijk zeggen, wat je van jezelf eigenlijk dom vindt. Ik zal dan wel zien, hoe Ik jou en je landgenoten kan helpen. Denk nu echt gewetensvol na over al je toestanden en zeg Mij dan, wat je van jezelf vindt. Voor de rest zal Ik dan zorgen.'
[3] De heldin zegt: 'O wee! Dat zal me wat moois worden! U bent nog erger dan een redemptorist! Als ik u dat allemaal moet vertellen! Kijk, ik ging eens bij zo iemand te biecht; nu moet je horen, hoe die me uitgehoord heeft; u houdt het niet voor mogelijk! Nou, het ergste canaille zou tot aan haar tenen rood worden van schaamte! En kijk, als ik u nu alles zou moeten opbiechten wat ik mijn leven lang zoal gedaan heb, O wee, nee! Dan zou u grote ogen opzetten! Als er niet zo veel mensen zouden zijn, dan ging het nog, maar in het bijzijn van al die mensen, zou ik me de ogen uit mijn hoofd schamen! Luister eens, dat zou wat moois zijn: kunt u niet zo zien wat me mankeert? Weest u zo goed om uw geluk eens met mij te proberen; misschien kan het ook zonder die schande?'
[4] Ik zeg: 'Maar hoor eens, m'n beste, hoe kwam het dan, dat je je vroeger niet hebt geschaamd, toen je zondigde? Je was immers bij die gelegenheden ook meestal in gezelschap en schaamde je niet erg, als in nachtelijke uren een dozijn jongelingen, aan wie je je helemaal ontkleed toonde en allerlei wellustige gebaren maakte, je aangaapten, betastten en dan gewoonlijk nog wat deden! Waarom zou je dan juist nu zo beschaamd zijn? Ik weet dat je je één keer, toen je wat diep in het glaasje had gekeken, zo ontzettend smerig hebt gedragen, dat zelfs de meest baldadige, zinnelijke hoerenlopers van je begonnen te walgen. En zo ben Ik op de hoogte van een heleboel nog ergere vertoningen van jou, die je als een echte heldin zonder het minste schaamtegevoel hebt uitgevoerd. En dus zal het ook hier je schaamtegevoel niet al te zeer aantasten, als je Me openhartig zegt, wat je mankeert, en hoe je door jouw falen in nood en ellende bent terecht gekomen.'
[5] Helemaal verbouwereerd zegt de heldin: 'Nou, u bent me ook een mooie! U weet, hoe men iemand moet aanpakken! U kunt iemand zo in zijn hemd zetten, dat hij daar levenslang genoeg aan heeft! Ziet u, als u er niet zo goedmoedig uitzag, dan zou ik, bij mijn ziel, boos op u kunnen worden! Maar, omdat ik aan uw goedige gezicht kan zien, dat u het niet slecht met me meent, wil ik me er niets van aantrekken. Eerlijk gezegd, schamen doe ik me eigenlijk alleen maar voor u. Wat dat Weense gespuis betreft, daar trek ik me niet zo veel van aan! Als u het me echter toestaat wat zachter te spreken, zou ik menig verhaal kunnen vertellen.'
[6] Ik zeg: 'Dat kun je wel doen, maar vooral niets verzwijgen, begrijp je!.
[7] Na haar keel een beetje te hebben geschraapt, zegt de heldin: 'In Gods naam dan maar; als het dan toch moet, luistert u dan maar welwillend naar me. Ziet u, op mijn veertiende jaar heb ik al op Pinkstermaandag mijn maagdelijkheid verloren en als ik me niet vergis, was het een zekere Toni Pratenhuber. Dat was me een fraaie knaap! En omdat hij er zo bij mij op aandrong, heb ik gedacht: je kunt toch niet eeuwig maagd blijven en je moet toch eens proberen hoe dat is. En daarom heb ik hem maar zijn gang laten gaan! En omdat het mij zo goed beviel en hem ook, hebben we het daarna nog vaker geprobeerd. En ik zou niet zo slecht geworden zijn, als ik maar een keer zwanger had kunnen worden. Maar ik kon doen wat ik wilde, het is nooit zover gekomen. Want zie, dan had Toni wel met mij moeten trouwen. Maar omdat hij dacht dat ik onvruchtbaar was, heeft die gemenerik mij daarna laten zitten en heeft een ander genomen. En ik was helemaal wanhopig en dacht bij mezelf: nu is me ook alles om het even, een paar minnaars meer of minder! Je gaat toch naar de hel, als er een bestaat. En toen ben ik pas echt losbandig gaan leven en was er geen houden meer aan. Een vader heb ik nooit gezien en mijn moeder, God moge haar troosten, was zelf geen haar beter dan ik. En kijk, door zo te leven werd ik verschillende keren aangestoken en anderen ook weer door mij. En toen heeft zo'n homeopatische dokter me later wel geholpen, maar daarvoor moest ik later bij hem in dienst gaan. Nou ja, dat hij toen geen rozenkrans met mij heeft gebeden, dat kunt u zich wel indenken!
[8] Toen later die toestanden in Wenen uitbraken, was meteen ook mijn dokter van de partij en heeft hij overal ijverig meegeholpen aan de revolutie. En omdat ik toch wel een moedig meisje was, heb ik me ook laten gebruiken om aan de revolutie mee te doen en heb daarbij de dood gevonden. En nu ben ik dus hier als een arme ziel en moet boeten voor het feit, dat ik op aarde te lichtzinnig was! En hiermee heb ik u alles gezegd wat ik weet. En nu weet u, wat u aan mij hebt, wat me mankeert en hoe ik zo geworden ben. En nu smeek ik u, om Jezus' wil: als u me kunt helpen, help me dan!'
[9] Ik zeg: 'Welnu, Ik ben tevreden met je openhartigheid en zal zien of en hoe je geholpen kunt worden. Maar tevens moet Ik je even openlijk bekennen als jij Mij jouw belangrijkste zonden openlijk hebt bekend, dat alleen je goede hart en je slechte opvoeding, waar je onmogelijk zelf schuld aan kunt hebben, je van de hel redden. Zou je een minder goed hart hebben of zou je bij de opvoeding minder verwaarloosd zijn, dan zou je je al in de hel bevinden en daar de afschuwelijkste pijnen lijden! Want er staat geschreven: 'Hoeren en echtbrekers zullen het rijk der hemelen niet binnengaan.' Maar Ik wil er om genoemde redenen in jouw geval niet te zwaar aan tillen en zal zien hoe je kunt worden geholpen. Zeg Mij echter eerst, wat je van Jezus, de Heiland, denkt.'
[10] De heldin zegt: 'O, die mag ik zielsgraag! Want die heeft immers de echtbreekster gered en Magdalena ook niet verstoten, ook al was ze nog zo'n grote zondares. En van de Samaritaanse heeft Hij zich ook niet afgewend! En daarom denk ik dat Hij, als Hij me zou zien en ik Hem heel vriendelijk zou vragen, me zeker niet meteen het leven zou nemen?'
[11] Ik zeg: 'Welnu, Mijn beste, Ik zal heimelijk met Hem praten, want Hij is niet ver hier vandaan. Misschien behandelt Hij jou net zoals Magdalena? Wacht hier maar even heel rustig!'
«« 66 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.