De oprechte schoenpoetser. De onwelkome Mierl De grote zielereiniging van de patheticus. De gekrenkte, hoogmoedige geest verlaat het hemelse gezelschap

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 1)

«« 76 / 150 »»
[1] De ons reeds bekende Frans, die destijds op aarde zijn trouwe schoenpoetser was, stapt nu op de patheticus toe en zegt: 'We zijn hier wel allemaal gelijk, maar ik zeg toch maar 'mijnheer' tegen u. Hoort u eens, u bent nog precies zoals u op aarde was. En het lijkt me, dat dat niet goed is, begrijpt u mij? Op aarde was u inderdaad een heer van aanzien en u was daarbij nog steenrijk ook, waartoe uw gemalin wel het meest heeft bijgedragen. Maar met dat alles is het hier nu gedaan. Want we zijn nu in de geestenwereld, begrijpt u? Maar hier moet iedereen vooral deemoedig zijn, anders krijgt hij alleen maar trammelant. Die goede heer daar bedoelt het goed met ons en heeft ons een lichtje doen opgaan. Daarom meen ik, dat we dit niet zomaar zouden moeten afwijzen. Gaat u toch met ons mee; het zal u niet schaden! En kijk nu eens, daar is uw lieve Mierl ook nog! Weet u, die u nog naast uw gemalin hebt gehad, begrijpt u? En waar uw Mierl is, daar mag u toch ook niet ontbreken. Wat denkt u daarvan?'
[2] De patheticus zegt erg verontwaardigd: 'O, wat krijg ik nu over me heen! Het vagevuur schijnt er al te zijn, en dus zal de hel ook wel niet ver weg zijn. Dat is toch om hels van te worden! Nu is me dat loeder van een Mierl ook nog hier, en bovendien nog mijn godzalige vrouw! Nou, dat kan nog wat worden! Mijn vrouw is toch een paar jaar vóór mij naar de eeuwigheid gegaan. En ik dacht, omdat ze de laatste tijd zo vroom heeft zitten zuchten en zo zalig ontsliep in de Heer, dat zij allang op een hemelwolkje rond zou zweven. Maar nee hoor, ze is hier, en nog wel een stuk ellendiger dan op aarde vlak voor haar dood. En nu komt tot overmaat van ramp mijn maîtresse, die een tong heeft als een scheermes, er ook nog bij. Nou, dat mankeerde er nog maar aan om met zo'n gezelschap naar die man toe te gaan die me al eerder ondubbelzinnig te verstaan heeft gegeven, dat ik nog zeer verdeemoedigd zal worden. Maar ik voel wel aan wat er gaat komen en zal me er wel voor hoeden om naar die magiër en zijn verheerlijkte Lerchenfeldse te gaan! Moet je dan in deze beroerde wereld alle narigheid tegelijk krijgen!? O goeie genade nog aan toe! Als dit geen rampen zijn, dan weet ik niet meer wat je nog een ramp zou kunnen noemen! Misschien komen mijn andere, tijdelijke liefjes ook nog opdagen en allerlei groepjes, die ik soms voor de grap met hen vormde?'
[3] Zo redeneerde de patheticus bij zichzelf, maar ook de omstanders vernamen zijn woorden. Zijn vrouw trad naar voren en zei vriendelijk tegen hem: 'Johan, ik wist immers op aarde al hoe je leefde. Dat was ook de reden van de onenigheid, die er de laatste tijd tussen ons bestond. Maar ik heb je desondanks alles vergeven. Maak daarom ook jij hier voor God alles weer goed met mij, je aardse vrouw, die uit pure liefde alles voor je heeft opgeofferd, zelfs de liefde van haar vader. Wees niet bang voor mij, want ik zal je geen verwijten meer maken. Volg nu echter ook Hem, van wie jij op aarde steeds voorgaf dat je Hem alleen volgde. Hoe vaak heb je mij beschuldigd van oud-aristocratische hoogmoed, maar hier in het rijk van de verdeemoediging ben jij honderd keer hoogmoediger dan ik en mijn familie! Hoe komt dat?'
[4] De patheticus Johan staat versteld, bromt wat in zichzelf, maar zegt niets op wat zijn vrouw gezegd heeft.
[5] Nu komt Mierl naar voren en zegt tot Emma: 'Mevrouw, ik vraag u duizend keer om vergeving, omdat ik iets met uw man heb gehad. Ik ben verder altijd een goed en braaf meisje geweest. Maar buiten bij de Sperl heb ik op een dag uw man leren kennen en die heeft me daar heel erg het hof gemaakt, en me bij hoog en bij laag beloofd met me te zullen trouwen; en toen heb ik echt gedacht, dat dat best mogelijk zou kunnen zijn! Maar dat schijnheilige varken heeft me van jaar tot jaar aan het lijntje gehouden en van trouwen was geen sprake meer. Ik heb echter niet geweten, dat hij getrouwd was! Ziet u, dat heb ik pas hier gehoord. Maar verheugt u zich maar, want ik zal die losbol wel eens mijn mening zeggen! Nou, zijn bedrogen Annemierl zal hem heugen!'
[6] Daarop wendt Mierl zich tot de patheticus en zegt: 'Nou, u bent me een fraaie hofkoetsier of gepensioneerde fourageur of wat u ook mocht zijn! Wat denkt u wel, dat u bent? Uw echtgenote die door u op aarde zo gemeen bedrogen is, kunt u toch wel antwoord geven? Zeg nu eens wat, als u de moed hebt, schijnheilige lomperd! Weet u nog wat u me allemaal hebt gezegd? Dat u vrijgezel was en hoeveel geld u wel had. Als u al zo'n hoge piet was, zoals u mij hebt voorgelogen, die zoveel achting genoot, dan had u toch nooit zo'n beroerde kerel kunnen zijn! Weet u, als ik me niet zo verschrikkelijk zou schamen, dan zou ik uw vrouw alles vertellen, wat u allemaal met mij hebt uitgehaald! Maar wacht maar eens, ik zal uw vrouw nog wel meer vertellen. Want nu word ik pas echt giftig op u, omdat ik weet dat u zo'n deugdzame, goede vrouw hebt gehad!'
[7] Als Max Olaf dat hoort, gaat hij naar de patheticus toe, valt Mierl in de rede en zegt: 'Wel, beste vriend, daar komen dan de werkelijk fraaie verhalen over uw aardse levenswandel te voorschijn! Waarlijk, daarover heb ik van u nooit iets vernomen. Ja, nu begrijp ik zo het een en ander, wat ik anders nooit zou hebben begrepen. Dus zo'n soort trouwen liefde bewees u uw goede vrouw? 0, wat een zwijnjak van een heer! Ja, nu weet ik, waarom u die Lerchenfeldse zo schuwt! Zij zal misschien ook wel menig keer betrokken zijn geweest bij uw slippertjes? Daarom bevalt het u ook helemaal niet om met mij daarheen te gaan, waar men u beter blijkt te kennen dan ik u ooit gekend heb. Vriend, als het zo gesteld is met uw handel en wandel als echtgenoot en u desondanks toch nog voor een man van eer wilt doorgaan, dan moet ik u toch werkelijk verzoeken om maar niet met mij mee te gaan naar die zuivere en heilige mensenvriend. Ik zou wel heel weinig respect hebben voor die heilige, als ik zo'n toonbeeld van een zwijnjak bij Hem zou brengen. Doe nu maar wat u wilt; ik zal me er wel voor hoeden voortaan nog met u om te gaan.
[8] Arme Emma! Als ik op aarde had geweten, wat voor een man jij had, dan zou ik je zeker geen straf wegens smaad hebben opgelegd. Ga nu echter allen met me mee naar die grote, heilige mensenvriend. Daar zal jullie alles worden vergoed wat jullie ooit door mij aan onrecht hebben geleden. Maar dit zwijnjak moet maar gaan waarheen hij wil!'
[9] De baron zegt: 'Nee, dat zou ik van deze man ook nooit gedacht hebben! Zo blijft altijd waar: wat niets is, blijft niets! Maar gebeurd is gebeurd! We willen hem desondanks niet veroordelen, maar voor ons gezelschap deugt hij ook hier in deze wereld niet meer! (Zich tot de patheticus wendend): Ga weg, en blijf uit de buurt van ons gezelschap! Daar bij het gepeupel bent u het beste op uw plaats. Misschien vindt u daar nog enkele godinnen, die u bij uw fraaie feestjes de nectar hebben geserveerd!'
[10] Boos zegt de patheticus: 'Men zal toch ook hier wel het recht hebben om dergelijke aanmatigingen te verbieden! Heeft mijn fraaie echtgenote soms ook niet iedere zaterdag feesten gegeven? Of ze daarbij beschouwingen à la Ignatius van Loyola heeft gehouden, weet ik werkelijk niet! Overigens heeft niemand mij hier wat te gebieden, want ik denk dat ik geen voogd meer nodig heb. Ik verzoek u dringend mij verder niet meer met zulke onfrisse opmerkingen lastig te vallen, want ik zal zelf wel weten wat me te doen staat! Verder hoeft u me er helemaal niet op te wijzen, dat ik te min zou zijn voor uw hoogadellijk gezelschap. Want ik zelf dank nu God, dat ik op deze manier van zulk gespuis bevrijd ben! Gelukkig zie ik daar op de achtergrond enkele goede bekenden; door hen zal ik zeker achtenswaardiger worden behandeld dan door jullie ingebeeld hoogadellijk gespuis!'
[11] Met deze woorden verlaat de patheticus dit gezelschap en begeeft zich naar zijn bekenden. Emma wil hem tegenhouden, maar hij duwt haar opzij en loopt vlug weg.
[12] Max Olaf zegt echter: 'Laat hem gaan! Misschien gaat hij op zijn opstanding af... of zijn ondergang tegemoet! Wij willen die heer daar echter vragen, dat Hij voor hem genade voor recht wil laten gelden. En laten wij dan nu naar hem gaan, naar de redder der mensen!'
«« 76 / 150 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.