Robert en peter bewerken de grappenmakers. Deze geven hun zwakheid toe en verontschuldigen zich. Mensen en Godsgericht. Een bode van boven.

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)

«« 125 / 153 »»
[1] De roden durven niets te ondernemen omdat ze hebben ervaren dat de twee een bijzondere kracht bezitten, die hen onweerstaanbaar heeft teruggedrongen. Daarom gaan ze dicht bij elkaar staan en overleggen wat ze nu moeten doen om hun woede wat af te laten koelen.
[2] Intussen wenden Robert en Peter zich tot de blauwgrijzen en zeggen: 'Vrienden, zoals wij nu hebben vernomen zijn jullie dichter bij het rijk Gods dan jullie zouden denken. Er ontbreekt jullie nog wel heel wat, maar dat kunnen jullie je gemakkelijk verwerven. En kijk, dat bestaat hieruit dat jullie er in het vervolg geen plezier meer in mogen hebben om anderen op te hitsen, zoals jullie met de rode geesten hebben gedaan. Kijk, het is voor een blinde ellendig genoeg dat hij blind is. Waarom zou iemand er dan plezier in hebben om zich ten koste van hun blindheid een nietszeggend vermaak te verschaffen, dat tenslotte aanleiding geeft tot allerlei ergernissen, die zeker niet op de naastenliefde zijn gebaseerd. Dus weg met alles wat wijzere geesten, zoals jullie zijn, niet betaamt!
[3] Kijk, het gevolg van een vaak nog zo onschuldige grap die men zich ten opzichte van een ietwat zwakzinnige heeft veroorloofd, kan vaak heel bitter zijn. De gefopte merkt het tenslotte, wordt kwaad en denkt er dan over na hoe hij zich kan wreken. Hij vindt daarvoor weldra een manier en handelt dan zonder pardon, want als een ezel eenmaal dol wordt, jaagt hij zelfs een tijger op de vlucht. Zoiets verbittert dan weer het gemoed van de vroegere grappenmaker, en wat is daarvan het gevolg? We hoeven jullie dit niet uiteen te zetten, want jullie zijn zelf wel zo verstandig dat je de vaak verstrekkende gevolgen niet over het hoofd kunnen zien. Laat dat daarom in het vervolg en wend je in plaats daarvan helemaal tot de Heer, die jullie heel goed kennen; dan zullen jullie door Hem in Zijn rijk worden opgenomen!'
[4] De blauwgrijzen danken de twee voor deze vriendelijke terechtwijzing. Ze vragen echter tevens wat ze nu met de rode geesten moeten doen, daar ze deze met de wereldoorlog en met het algehele wereldgericht toch wel wat te erg voor de gek hebben gehouden.
[5] De beiden zeggen: 'Dat was weliswaar wat al te kras, maar daar dit bij deze oorlogszoekers toch een zekere morele indruk heeft gemaakt, kan men het voorlopig daarbij laten. Bij een volgende gelegenheid is dat wel weer goed te maken. Hun nu echter opheldering te verschaffen zou heel kwalijke gevolgen kunnen hebben. Er wordt nu ook in werkelijkheid een hevige oorlog op aarde toegelaten en die zal op verschillende plaatsen deels moreel, maar ook grotendeels op natuurlijke wijze woeden. Eveneens zal er ook een bijzonder streng gericht over de groten en de al te zelfzuchtige rijken komen. Bovendien zullen er hier en daar grote aardse uitbarstingen plaatsvinden en daarom zullen jullie schertsende opmerkingen voor het gevoel van deze geesten bewaarheid worden. Maar trek je nu terug en doe wat we jullie hebben aangeraden, dan zullen jullie een groot voordeel voor je leven oogsten. Jullie zijn dichter bij het rijk Gods dan jullie denken. Handel volgens de heilige ordening van God, dan zullen jullie het rijk van al het leven binnengaan. Wij waren ook zoals jullie nu zijn, maar de Heer heeft ons verheven en we zijn nu voor eeuwig bij Hem. Volg ons en ook jullie zullen door Hem niet worden verstoten, want waarlijk, in Zijn huis zijn vele woningen!'
[6] De blauwgrijzen zeggen: 'We waren steeds eerlijke burgers tijdens ons aardse leven en nu, ontdaan van ons lichaam, als geesten. Alleen waren we allen behept met de zwakheid anderen graag voor de gek te willen houden, natuurlijk altijd zonder enige kwade bedoeling. Voorzover we weten hebben onze grappen ook nooit schadelijke gevolgen gehad. Zouden we ook maar de minste of geringste schade hebben aangericht, dan hadden we het zeker weer goedgemaakt. Bij sommige zeer verwaande lieden hebben onze geestige woordspelingen zelfs een goede morele uitwerking gehad. Heel wat opgezwollen blaaskaken zijn daardoor hun overtollige eigenwaan kwijtgeraakt, waardoor zij naderhand heel aardige en vriendelijke mensen werden. We wilden met onze grappen ook niet één nog zo eenvoudig mens onteren. Het was ons er slechts om begonnen een vrolijke grap uit te halen, - daarnaast echter ook om tal van al te onnozele stommiteiten van veel mensen voorzichtig aan de kaak te stellen.
[7] Daarom hopen wij dan ook dat God de Heer, die in de mensenziel ook een gevoel van vrolijkheid heeft geplant, niet al te streng met ons zal omgaan. De wijze apostel Paulus zei uit naam van God toch ook dat men blijmoedig met de blijmoedigen moet zijn en moet wenen met de wenenden. Was er soms eens iemand die huilde voor onze deur, dan wisten we zijn tranen spoedig te drogen, ofwel door hem ergens mee te helpen, of door ons steeds opgewekte humeur. We vinden aan onszelf helemaal niets dat men met een goed geweten kan prijzen, maar evenmin iets dat fundamenteel te veroordelen zou zijn.
[8] Wij verwachten daarom van God de rechtvaardige dan ook geen loon, maar toch ook geen eeuwige verdoemenis. Of we het recht hebben om hier zo te spreken, is natuurlijk een andere zaak, maar ondanks de hellepreken van onze priesters geloven we nog altijd dat God de Heer niet zo'n onverbiddelijke rechter zal zijn als de rechters op aarde. Deze oordelen genadeloos volgens de letter van de wet en kennen genade noch mededogen. Bij God zou het er echter bij een volledig herstel van een zondige ziel toch wat genadiger aan toe mogen gaan.'
[9] Robert zegt: 'Zeker, ieder gericht van de Heer is een weg tot bekering en voltooiing van de geest; alleen het gericht van mensen brengt verderf en de dood van de ziel teweeg. Volg ons daarom maar naar deze heuveltop; daar zullen jullie van de Heer Zelf horen hoezeer zijn oordelen totaal verschillen van die van de mensen. De oordelen van de Heer zijn een balsem ter genezing van alle wonden die een ziel ooit werden toegebracht! Wees daarom onbevreesd, want jullie wacht een zachte rechter en geen schietklare troep schutters.'
[10] De blauwgrijzen zeggen: 'Beste vrienden, als dat zo is, volgen we jullie meteen onvoorwaardelijk, maar we wilden toch ook graag weten wie die twee beeldschone dames zijn, die we met jullie mee zagen komen. Ze praten heel zacht met elkaar, maar met jullie zagen we hen nog geen woordje wisselen. Dat komt ons wat vreemd voor. Misschien zijn het wel een paar hemelse spionnen, die zich tot taak hebben gesteld ons te bespioneren voor het geval er een of ander onvertogen woord over onze lippen zou komen. Dat zou een uiterst onaangename verrassing zijn!'
[11] Robert zegt: 'Wees niet zo dwaas om voor deze beide wezens angst te hebben. Het zijn onze, ons door God voor eeuwig toevertrouwde vrouwen en zij vergezellen ons overal op onze wegen, die we in naam van de Heer moeten gaan. Van spionage kan hier geen sprake zijn, omdat de Heer toch alwetend, alziend en alhorend is en ook wij als Zijn boden iedere geest met wie we te doen krijgen, kunnen doorzien. Wij weten daardoor hed precies hoe het met al zijn bedoelingen, gedachten, woorden en werken gesteld is, hoewel we nog lang niet tot de volmaakte geesten behoren.
[12] Daaruit kunnen jullie duidelijk opmaken dat men in het rijk van God helemaal geen verklikkers en geen oorbiecht nodig heeft om achter de geheimste gedachten, wensen en drijfveren van geesten te komen, ook al zijn zij nog zo verschillend gezind. Als wij zouden zien dat jullie niet geschikt zouden zijn voor het Godsrijk, dan zouden we jullie evenmin overreden als die rode geesten, die nog grote en bittere levensbeproevingen moeten doorstaan voordat ze geschikt zullen zijn om in het rijk van God te worden opgenomen. Maar omdat we in jullie die bekwaamheid zien, nodigen we jullie uit om ons naar de Heer te volgen, maar we leggen jullie echter geen dwang op.
[13] Jullie kunnen altijd doen wat je wilt; willen jullie met ons mee gaan, dan zonder enige vorm van dwang. Willen jullie liever hier blijven, dan staat jullie dat ook vrij. Als jullie ons willen volgen, moeten jullie meteen daartoe besluiten, want de tijd begint te dringen. Nog deze nacht heeft ons vertrek van hier plaats; vandaar dat we nu weinig of helemaal geen tijd meer hebben om ons nog langer helemaal voor niets met jullie bezig te houden. Kom daarom meteen of blijf!'
[14] De blauwgrijzen zeggen: 'We gaan zonder verder commentaar met jullie mee! De Heer zal ons genadig en barmhartig zijn. Maar daar komt net van boven een bode aan; op hem moeten we toch nog wachten. Hij heeft misschien belangrijke zaken te melden, want uit zijn ogen spreekt een zekere ernst. Hij nadert ons met rasse schreden en zal dadelijk bij ons zijn.' Robert zegt: 'Ja, op die bode moeten we inderdaad nog wachten, want hij zal ons wel iets heel belangrijks te melden hebben!'
[15] De bode begeeft zich nu onder de blauwgrijzen en zegt: 'Heb goede moed, want jullie hebben de weg naar het heil gevonden! Jullie gewaden zullen lichtblauw worden en jullie harten standvastig in de liefde tot God de Heer en tot jullie broeders en zusters. Word vrij in alles! Doe goed aan iedereen! Niemand zij jullie te gering, niemand te groot, want in het Godsrijk heerst volkomen rechtsgelijkheid tussen alle standen en alle naties. Volg ons daarom zonder angst en dralen!'
«« 125 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.