Gesprek tussen Cado en Minerva. Verschrikkelijke beproeving van de hellevorstin. Cado's ware steen der wijzen. God Jezus is overwinnaar! Zijn naam is voor de hel een gruwel.

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)

«« 23 / 153 »»
[1] Miklosch vervolgt: 'Minerva zegt: 'Maar Cado, voor zo onbeschaamd grof had ik je werkelijk niet gehouden. Weliswaar hebben een paar gunstelingen van mijn hofhouding mij verteld wat voor een ruwe snaak je moest zijn, maar ik nam hun uitspraken niet zo maar voor zoete koek aan. Daar ik mij zelf nu echter overtuigd heb van de hoogst onbeschaafde manier, waarop jij met hoogstaande geesten omgaat, ben ik genoodzaakt om tegenover jou een andere toon aan te slaan. Om te beginnen moet je een kleine strafvoltrekking aanzien om daaruit op te maken, hoe ik pleeg om te gaan met geesten van jouw soort. Mocht deze aanblik je nog niet vermurwen, dan zal ik ook jou mijn strengheid laten gevoelen, omdat mijn minzaamheid jou niet bevalt!'
[2] Minerva wenkt, en ogenblikkelijk worden door vreselijk uitziende duivels een heleboel folterwerktuigen aangedragen en in een wijde kring om Minerva opgesteld. Dan worden er door nog lelijker duivels een aantal allerarmste, nog heel menselijk uitziende, duivelse misdadigers uit de afschuwelijke grot bijgesleept. Deze huilen verschrikkelijk en velen kruipen voor Minerva en smeken haar uit diepste wanhoop hen toch te willen sparen, maar zwijgend wenkt zij de door folterlust behoorlijk verhitte duivels. Deze grijpen in de grootste haast hun slachtoffers en beginnen hen op een onbeschrijfelijke manier te martelen.
[3] O, dat is toch afgrijselijk om aan te zien! Als deze duivels net als wij gevoelig zijn voor pijn, dan is dit iets waar zelfs de wijste cherubijn stil van moet worden! Het folteren verloopt maar langzaam en volgens een vast plan. O Heer, Gij eeuwige liefde, ontferm U over deze ongelukkige duivels en laat de arme Cado niet helemaal wanhopig worden. Ik hoor van hem niets anders meer dan: 'O God, o God, o God! Waar bent U? Is het dan mogelijk dat U zoiets rustig kunt aanzien? Ik ben verloren, verloren!' Hij zakt als een bewusteloze in elkaar.
[4] Minerva roept Cado nu spottend toe: 'Wel, dappere held, waar zijn nu je moed en stijfkoppigheid? Verkies je het misschien om mij nog langer te trotseren? Probeer het maar eens en ik zal je meteen mijn kracht tonen. Hoe bevalt je dit kleine proefje, dat ik voor je ogen liet uitvoeren? De zaak loopt goed, nietwaar?'
[5] Cado springt echter plotseling met nieuwe krachten bezield op en brult tegen Minerva: 'Satan! Oorzaak van al het kwaad! Wat hebben dezen misdaan dat jij hen zo laat kwellen? Als je ook maar een sprankje wijsheid bezit, zoek dan in jezelf naar de reden en deel mij die mee! Als die mij tevreden stelt, dan wil ik je aanbidden! Spreek, of ik verscheur je in atomen!' Nu barst Minerva in een schel gelach uit en roept: '0 jij ellendige worm, jij waagt het nog na alles wat er gebeurd is, mij, als heerseres der oneindigheid, letterlijk brullend ter verantwoording te roepen! Wacht maar, je zult de beloofde tuchtiging dadelijk krijgen! Die zal je vertellen op welke gronden de almacht heel wat dingen pleegt te doen zoals het haar zint, zonder vooraf bij een geschapen wezen om toestemming te bedelen.'
[6] Nu geeft Minerva haar duivelse beulen een wenk om Cado te grijpen. Meteen springt er een hele bende grimmige duivels op hem af om hem naar de folterwerktuigen te slepen. Maar nu moet je Cado eens zien! Nee, zo'n kracht had ik niet achter hem gezocht! Op hetzelfde moment werpt hij met alle kracht een steen in hun midden, zodat ze als bij toverslag uit elkaar stuiven, alsof er een enorme bliksem tussen hen ingeslagen was. Geen van allen lijkt er nog zin in te hebben om een tweede aanval te wagen.
[7] Als Cado ziet, dat de met Uw naam, O Heer, beschreven steen hem zo'n grote dienst heeft bewezen, legt hij zijn handen op zijn borst en zegt: 'Niet meer jodenprofeet Jezus, maar God Jezus! U hebt mij geholpen! U zij al mijn dank en al mijn achting, ook vanuit de hel waarin ik mij bevind!'
[8] Miklosch gaat verder: 'Het is uitermate opmerkelijk dat bij het noemen van Uw allerheiligste naam alle duivels met hun Minerva als door duizend bliksems getroffen op de grond werden gegooid en geen zin meer schijnen te hebben om weer op te staan.
[9] Cado vraagt nu aan de ineengedoken Minerva: 'Wel, beminnelijke heerseres over de oneindigheid, hoe gaat het nu met je? Het lijkt me dat je een beetje aangeslagen bent? Zou je niet wat dichter bij me willen komen? Misschien zou ik je kunnen helpen met nog zo'n steen der wijzen?'
[10] Minerva richt zich nu weer op, maar ontdekt tot haar verdriet dat haar lans gebroken en haar scepter beschadigd is! Ze kijkt een poosje naar haar waardigheidsattriburen en zegt: 'Dit is heel slecht voor mijn heerschappij, want eens sprak het machtige fatum tot mij: 'Minerva, wijze en machtige koningin over alle sterren, mocht het ooit gebeuren dat je lans gebroken en je scepter beschadigd wordt, dan zal er spoedig een einde komen aan je heerschappij en zul je erger dan een kadaver worden verafschuwd!' Ja, het onverbiddelijke fatum heeft de waarheid gesproken! Geen engel uit de hemelen kon ooit mijn macht breken, maar aan een lage duivel, die toch bij al zijn slechtheid een allerdomste duivel was, was het voorbehouden om mij ten val te brengen!'
[11] Na dit gesprek met zichzelf wendt ze zich tot Cado: 'Domste aller duivels, hoe voel je je nu, nu je mij zo smadelijk hebt beetgenomen? Zul je nu als zinnebeeld van de grofste domheid werelden, zonnen en alle elementen besturen? Zul jij ze tegenhouden als ze zich nu spoedig, daar ik ze niet meer in stand kan houden, op je zullen storten? Denk je soms dat een wereld met heel haar gewicht zich door jouw smerige stenen in haar val zal laten tegenhouden?' Cado zegt: 'Als jij, als almachtige heerseres over de oneindigheid, je niet kon beschermen tegen mijn stenen, hoe zullen jouw miserabele werken zich er dan tegen beschermen? Wie zo'n fraaie godheid als jij overwint, voor hem zullen haar werken ook niet onoverwinnelijk zijn. Maak je daar maar geen zorgen over! Dan weet een andere Godheid dan jij wel, wat zij met jouw werken moet aanvangen. Zeg mij liever hoeveel van die arme duivels, die jij voor jouw eigen genoegen op zo'n afschuwelijke manier wilt laten folteren, nog achter in jouw grot verblijven, en hoevelen er al sinds onheuglijke tijden misschien nog erger zijn gepijnigd. Zeg mij de zuivere waarheid, anders zal het slecht met je aflopen!'
[12] Minerva zegt: 'Kijk, blinde dwaas, alles wat je hier zag was niets anders dan een vluchtig product van mijn fantasie ter beproeving van jouw moed. Ik alleen ben echt; al het andere was louter schijn. Daardoor was het ook voor jou gemakkelijk strijden tegen deze schijn! Was er hier iets op jou afgekomen dat werkelijk bestond, dan zouden jouw stenen je zeker geen overwinning hebben bezorgd. Je hebt slechts schijn en geen werkelijkheid overwonnen.' Nu denkt Minerva even na en zegt na een poosje: 'Ik kan je dus ook geen antwoord geven op je vraag, temeer omdat mijn terechte trots mij ook nooit zou kunnen toestaan dat ik mij voor een wijsgerig gesprek met zo'n domme duivel inlaat. Begrijp je dat?!'
[13] Cado zegt spottend: 'Kijk, kijk, wat ben jij toch een schrander dier! Dus ik zou door de goddelijke naam van Jezus alleen iets denkbeeldigs overwonnen hebben? En toch zei je daarnet van jezelf dat jij een almachtige werkelijkheid bent! Als ik met mijn steen enkel jouw wrede fantasiebeelden zou hebben overwonnen, hoe komt het dan dat je in werkelijkheid nu zo totaal verlamd voor mij staat? Spreek nu en maak me deze zaak begrijpelijk!'
[14] Minerva zegt: 'Dat is ook maar een schijnoverwinning, omdat ik alleen maar doe alsof ik overwonnen was; want als overwonnene, zou ik niet zo vastbesloten voor je staan en niet bereid zijn nog talloze keren opnieuw de strijd met jou aan te binden! Ik gebruikte dit schijngevecht tegen jou, grote nul, slechts uit respect voor jouw, mij helaas te welgevallige wezen, dat mijn hart met onverdiende liefde voor jou vervult. Zou ik niet zo fijngevoelig rekening met je houden, dan had ik een paar allerzwakste muggengeesten op je afgestuurd, die je macht tot nul zouden hebben gereduceerd. Als je echter te veel smoesjes verzint, zal ik toch nog genoodzaakt zijn om je met de werkelijkheid te laten kennis maken. '
[15] Cado zegt: 'Hm, merkwaardig. Nee, je bent werkelijk een charmant wezen! Kijk eens aan, zoveel goedhartigheid had ik bij jou niet verwacht! Dat je buitengewoon goed moet zijn, hebben je fantasiebeelden mij immers voldoende bewezen. Evenals je prachtige ideeën om de Godheid te onttronen, die je eerder wilde laten uitvoeren door je voornaamste krijgers, die nu onder de gloeiende zee begraven liggen. Was dat misschien ook een nietszeggend spiegelgevecht? De eerste ontvangst door jouw apostelen was voor mij tenminste verdraaid echt, hetgeen me door schade en schande maar al te duidelijk is geworden. Dezelfde apostelen, waaraan nog een enorm aantal werd toegevoegd, zijn echter naderhand tegen de ware, almachtige Godheid te velde getrokken, hoogstwaarschijnlijk om jouw eeuwenoude plan uit te voeren. Maar de almachtige Godheid was dadelijk zo vermetel om de vuursluizen van dit gebergte te openen, waardoor jouw hoofdmacht onder de golven van de vuurzee werd begraven. Wees zo goed om mij te zeggen of dat allemaal ook maar schijn was zonder enige werkelijkheid?'
[16] Met van woede verbeten lippen zegt Minerva: 'Dat was jammer genoeg geen schijn! Dat het echter voor mij zo ongunstig uitviel, is helaas de schuld van jouw domme hoofdman, want ik heb hem wel honderd keer gezegd dat de tijd er nog niet rijp voor was. Hij handelde echter eigenmachtig en kreeg zijn loon voor zijn waanzinnige waaghalzerij! Wanneer zal zo'n gelegenheid zich weer eens voordoen?'
[17] Cado zegt: 'Ik geloof, in alle eeuwigheid nooit meer! Vergeet daarom je domme plannen maar! God is en blijft eeuwig God, en jij een allerdomst wezen, slecht en ellendig genoeg, als je dit plan niet wilt opgeven. Wat een onuitsprekelijk mooi wezen zou je zijn als je maar niet zo kwaadaardig en dom was. Leg je oeroude, steeds vruchteloze werk toch eens neer en aanvaard de wil van de Almacht, die je nooit ofte nimmer zult kunnen weerstreven. Geef je over, jij, die qua gestalte zo onbeschrijfelijk mooi bent, dan zal ik je omringen met een liefde waarvan de hele oneindigheid onder de geschapen geesten nog nooit een voorbeeld heeft gezien. Anders moet ik je ondanks je zeldzame schoonheid toch ten diepste verachten.'
[18] Minerva zegt wat minder hartstochtelijk: 'Als jij wist wat ik weet, dan zou je anders spreken over jouw Godheid, maar desondanks heb je gelijk dat je zo tegen me spreekt, want zo is het werkelijk! Toch zal ik mij nooit ofte nimmer kunnen veranderen, want verander ik mij, dan bestaat er het volgende ogenblik buiten God en mij geen geschapen wezen meer in heel de oneindigheid, geen zon en geen aarde. Ik moet daarom in de eeuwige kwelling blijven, opdat de schepselen die uit mij zijn voortgekomen in alle zaligheid kunnen zwelgen. Maar nu ben ik het beu en het moet maar eens veranderen!'
[19] Cado zegt: 'O arme moeder der oneindigheid, kom bij mij en ik zal je naar onze lieve Heer en God Jezus brengen, daarna zal alles weer goed komen.'
[20] Minerva krijst: 'Kom mij nooit met deze naam aan, anders is het meteen uit tussen ons beiden, want deze naam is me een gruwel!'
«« 23 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.