Fantastische vermoedens van de meelopers. Nieuwe, merkwaardige ontmoetingen. De reeds lang overleden voorouders uit het huis Habsburg-Lotharingen.

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)

«« 55 / 153 »»
[1] Terwijl ze verder lopen, zegt de humorist: 'Wat heeft dat nu weer te betekenen: de heer gaat op weg, dus gaan wij ook! Wie is dan de heer, waarom is hij een heer? Die man zal toch niet in alle ernst willen beweren dat deze echte Poolse sjacheraar tenslotte toch Christus de Heer is!' Een ander naast de humorist zegt: 'Zeg Seppl, nu wordt het mij helemaal duidelijk hoe het zit met dit gezelschap!' Seppl vraagt: 'Nou, wat dan? Zeg op! Ik ben benieuwd naar jouw mening!'
[2] De ander vervolgt: 'Luister dan! Dat zijn Russische spionnen onder de dekmantel van een zeker transcendent piëtisme waarmee ze de mensheid zand in de ogen strooien! Het is waar, die zogenaamde Paulus is goed van de tongriem gesneden en zijn twee geldwisselaarszaken zijn van dien aard dat er aan bedrog niet valt te denken. Een onbeholpen masker is echter slechter dan helemaal geen, daarom hebben deze Russen een subtiel masker gekozen: Christus, Paulus, vast en zeker ook Petrus, Jacobus of Johannes en misschien zelfs ook nog Jozef en Maria! Een echt zeldzaam sextet! Die Christus zal wel zo'n eersteklas magiër zijn en heel raadselachtig spreken, als hij al wat zegt, want gewoonlijk zijn zulke magiërs stom. De zogenaamde Paulus zal zijn naaste handlanger zijn, ook bekend met de magie maar hoofdzakelijk thuis in het spreken. De beide anderen lijken me eerder goochelassistenten te zijn, en die daar helemaal vooraan met die mooie Kaukasische is vast en zeker een voorname slimmerik, die overal verstand van heeft. En zijn liefje is zo'n lokvogeltje en soms, natuurlijk voor veel geld, een lief trekpleistertje voor bepaalde stuwingen in het onderlijf. Weliswaar allemaal menselijk, maar als zodanig toch zelfs voor ons grote Wenen iets zeldzaams! Wel Seppl begin je er al een beetje wijs uit te worden?'
[3] De humorist zegt: 'Ja, uit het verloop van deze geschiedenis zou men wel iets dergelijks kunnen opmaken, maar over het geheel genomen kan ik jouw zienswijze toch niet delen. Want Paulus is werkelijk een wijze, zoals er in heel Wenen geen tweede te vinden is, en de zogenaamde Christus, weliswaar een echte Poolse jood, lijkt verder een buitengewoon goede man te zijn die niet in het minst de geslepenheid van een koopman bezit. De andere vier, de Kaukasische inbegrepen, zien er heel keurig uit en men ontdekt niets ordinairs aan hen. Laten wij dus ook meelopen alsof ons leven ervan afhangt. De zaak begint voor mij een heel ander aanzien te krijgen dan in het begin het geval was. Kijk eens naar boven, naar het firmament! De hemel is helemaal onbewolkt, er is geen zon en toch is er daglicht! Kijk ook eens naar deze ons welbekende straat! Zie jij behalve ons ook maar één ziel lopen? Alles is leeg, de huizen lijken uitgestorven, en op straat groeit, hoe ongelofelijk ook, het mooiste gras! Zeg me eens, valt jou dit niet op?'
[4] De ander zegt: 'Zeker! Het merkwaardigst ziet wel het firmament eruit. De hemel is letterlijk licht-indigoblauw en alles is verlicht zoals op een heldere middag alles verlicht is door de zon, maar nergens is er iets te ontdekken dat op een zon lijkt en geen enkel voorwerp werpt een schaduwbeeld. Overal hetzelfde licht en nergens een lichtgevend hemellichaam; geen zon, geen maan, geen ster. Ja, je hebt gelijk, dat is wel heel merkwaardig!'
[5] De humorist zegt: 'Nou, ik geloof ook dat de zaak een beetje merkwaardig is. De stad, de huizen, straten en pleinen zien er wel helemaal uit als in Wenen. Ook de staat van beleg met zijn omheinde bastions en kanonnen duurt in precies dezelfde vorm voort. Alleen is de militaire wacht niet zo streng tegenover de bezoekers van de bastions en laat ze hun gang gaan. Maar bekijk de mensen eens, die je tegenkomt. Zij zijn meestal wereldvreemd, zo wild en dom als Chinezen en treurig en weemoedig alsof ze de cholera hadden. Daar voor een huisdeur staan enkele zigeuners. Kijk maar eens wat voor onnozele gezichten die trekken en hoe ze elkaar zo nu en dan besnuffelen om na te gaan of ze naar zilver of goud ruiken! Heb je in ons dierbare Wenen ooit zoiets gezien?'
[6] De ander zegt: 'Dat is werkelijk zeer merkwaardig! Maar hé! Wat wandelt ons daar toch tegemoet? Iets totaal vreemds voor Wenen! Drommels, dat zijn grote zwarte struisvogels! Ze hebben enorm lange nekken en nog langere poten. Het zijn er een heleboel en ze komen dichterbij; werkelijk, daarmee zou ik niet graag een straatgevecht beginnen! Vriend Seppl, stoot mijnheer Paul eens aan, die zal je daarover wel informatie kunnen geven.' De humorist Seppl zegt: 'Waarom moet juist ik dat doen? Die vogels zullen wel uit een grote menagerie ontsnapt zijn. Mijn geachte neef is toch niet bang voor deze Afrikaanse kapoenen?'
[7] Neef Holzbaumer zegt: 'Nee, dat bepaald niet, maar ik zou toch wel willen weten waar deze beesten vandaan komen. Misschien zijn het wel boze geesten. Als wij dan toch in de geestenwereld zijn, is zoiets goed mogelijk!' De humorist Seppl zegt: 'Geesten zullen het wel zijn, maar geen boze, want alles wat leeft moet een geest bezitten. Nu vormen deze hoenders letterlijk een front tegen ons en afgaande op hun eigenaardige gezichtsuitdrukking valt een zekere strijdlust niet te ontkennen. Mijn beste neef zou tenslotte toch nog gelijk kunnen hebben met zijn boze geesten! Nu moet ik toch echt de goede Paulus eens aan zijn mouw trekken!'
[8] Nu stoot de humorist Paulus aan en zegt: 'Luister, edele vriend, hoe zit dat nou met die zwarte struisvogels? Zullen die ons opvreten of zoiets?' Paulus zegt: 'O nee, maak je nergens zorgen over; zij zullen ons niets doen. Ze trekken ons alleen maar in het gelid tegemoet om ons beleefd te vragen hen in hun paleis te willen bezoeken. Wees daarom heel rustig, spoedig zullen jullie vernemen hoe het zit met deze ijzervreters.'
[9] De humorist Seppl is nu gerustgesteld en zijn neef eveneens. Zij stellen ook de anderen gerust, die min of meer verbaasd zijn over deze verschijning. Als we echter in de buurt van deze vogels komen, verliezen ze meer en meer hun struisvogelgestalte en veranderen in lange, magere mensen. Een paar treden er naar voren en verzoeken Robert zijn hele gezelschap in hun oude, hoogadellijke paleis te willen binnenleiden.
[10] Robert antwoordt dat hij niet de Heer is en verwijst beiden naar Mij, maar zij zeggen: 'Als u de Heer niet bent, waarom loopt u dan voorop?' Robert zegt: 'Omdat het de wil van de Heer is, en zo is het eveneens Zijn wil dat jullie je tot Hem wenden als jullie met het een of ander echt geholpen willen worden. Wij kunnen jullie niet helpen behalve met leer en raad. Het komt echter alleen de Heer toe om tot handelen over te gaan! Wend je daarom tot de Heer; wat Hij verordenen zal, dat zal gebeuren!'
[11] Na deze mededeling van Robert begeven beiden zich naar Mij toe en zeggen: 'Als u de Heer bent, kom dan met uw hele gezelschap met ons mee. Wij vragen u hierom!' Ik zeg: 'Wat moeten wij bij jullie? Wat zijn jullie voor hoge heren, dat Ik jullie niet ken?! Wat waren jullie daden? Ik herken de geesten alleen maar aan hun daden en nooit aan hun uiterlijk!'
[12] Beiden zeggen: 'Wij zijn nog geen geesten; wij zijn hertog en aartshertog en koning en nog meer! Wij wonen allemaal in een hoogadellijk paleis en daar moet u met ons naar toe gaan, we zullen elkaar daar beter begrijpen.' Ik zeg tegen Robert: 'Leid ons dan maar daarheen en we zullen zien wat daar allemaal aan het licht zal komen.'
[13] Robert zegt nu tegen de twee: 'Omdat jullie hebben vernomen wat de Heer heeft gezegd, ga dan nu voor mij uit en leid ons allemaal binnen in jullie huis.' De beiden zeggen: 'Wij wonen niet in een huis, wij bewonen een hoogadellijk paleis, want wij zijn van de hoogste adel!'
[14] Helena, die al wat kribbig wordt van de langdradige manier van spreken van deze hoogadellijke heren, zegt: 'Nou, kijk maar uit dat jullie hoogadellijke paleis niet een echte smerig varkensstalletje zal blijken te zijn! Nu willen ze ook nog een paleis hebben! Nee, dat is toch om te lachen. Zulke verwaarloosde en haveloos geklede kerels en dan nog wel een hoogadellijk paleis!' Een van de hoge edellieden zegt: 'Mejuffrouw, stil maar met uw grote mond, anders zet ik er een slot op! U mag blij zijn, dat Onze Lieve Heer u laat leven! Hebt u dat begrepen?'
[15] Helena zegt: 'Zegt u mij eens, hoelang is het dan al geleden dat u gestorven bent? Naar uw tongval te oordelen moet u toch aardig lang vóór Adam op aarde hebben geleefd? Nee, is me dat een taal; daar zou je wat van krijgen! ( Het Oudduitse taalgebruik gaat in de vertaling helaas verloren.) Nu loopt, naar ik zie, de weg naar de kapucijnen! Zou daar soms het hoogadellijke paleis zijn?' De ene hoge edelman zegt: 'Hou toch je mond. Jij begrijpt ons niet; daar ben je nog te jong voor. Hou je daarom maar stil! Wij zijn wel bij de kapucijnen, maar niet op de aarde, maar onder de aarde. Begrijpt u dat, mejuffrouw?'
[16] Helena zegt: 'Ja, ja, het komt mij ook zo voor, dat jullie nog behoorlijk onder de grond wonen! Het zal wel de eerste keer zijn dat jullie je boven de grond bevinden!' Een edelman zegt boos: 'Ik heb je al gezegd, dat je je mond dicht moet houden, maar als je niet naar mijn woorden luistert, dan moet ik hem dichtslaan! Heb je mij begrepen?'
[17] Robert zegt tegen Helena: 'Liefste, je moet niet teveel praten met deze wezens, want ze zijn heel ruwen kunnen je werkelijk leed berokkenen. Ik zie wel waar ze ons naar toe zullen brengen en dus hoeft men er verder niet meer naar te vragen. Kijk, dat zijn allemaal reeds lang overleden vorsten uit het huis Habsburg en Lotharingen! Nu rusten zij in de vorstelijke grafkelder bij de kapucijnen, ten dele ook bij de augustijnen, en enkelen in de catacomben van de Stefanusdom - dat is hun hoogadellijke paleis! Wij zullen ons nu spoedig bij hun sarcofagen bevinden. Wees daarom nu stil!'
«« 55 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.