Maria Theresia en enkele andere vorsten betuigen hun instemming met stamvader Rudolf. Verzoek aan de Heer om hen uit de grafkelder te leiden. Goed getuigenis over Rudolf.

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)

«« 61 / 153 »»
[1] Vorst Rudolf zegt daarop: 'Ik hoop dat er onder jullie dwazen toch enkele verstandigen zullen zijn die mij zullen volgen! Het is overigens waar, in het hoogadellijk paleis komt niemand iets tekort behalve dan een zekere levensvrijheid en levenslust; ik bedank echter voor zo'n lui leventje! Ik zou liever schaapherder zijn dan de zwijgende bewoner van zo' n dom hoogadellijk paleis! Jullie laatste drie edele Lotharingers en ook jij, mijn dochter Theresia, hoe staat het met jullie? Willen ook jullie hier blijven tot de dag van het laatste oordeel, die waarschijnlijk nooit zal komen?'
[2] Theresia zegt: 'Lieve overgrootoom, ik zal u volgen en mijn zonen eveneens. Ook wij zijn dit mollenleven beu. We willen graag eens een verandering, anders worden we nog louter standbeelden!' Jozef zegt: 'Ik ben het volkomen met je eens. Men moet het goede moment benutten. Wie dit voorbij laat gaan, heeft kroon en scepter weggeworpen en nooit krijgt hij deze weer terug. Daarom wil ik ook niet de laatste zijn om dit gunstige moment aan te grijpen!' Daarop zegt Leopold: 'Zo is het ook mij te moede. Eenmaal moet het toch anders worden, want hier maar bij elkaar hokken is niets! Op aarde een zondebok en hier een eeuwige stok zonder hemd of rok, dat wordt doods en vervelend. Daarom ben ook ik zo vrij om me bij de landverhuizers aan te sluiten.'
[3] Daarop zegt ook Frans: 'Dat zullen ook wij doen; de anderen mogen lachen zoveel ze willen. Op aarde verging het mij slecht; mijn jeugd bestond uit oorlog, vervolging, ergernis, angst en woede en mijn oude dag uit allerlei soorten beslommeringen, uit ziekten en tenslotte uit een bittere lijfelijke dood. Hier in de geestenwereld, in dit hoogadellijke Elysium, wordt men verteerd door dodelijke verveling. Daarom weg uit dit gat; hoe eerder hoe liever!'
[4] Daarop zegt Rudolf tegen Mij: 'Vriend, wij die met jou naar buiten willen, zijn bij elkaar. Een paar familieleden zullen zich nog bij ons aansluiten. Als het jou gelegen komt, kunnen we ons op weg begeven.'
[5] Ik zeg; 'Zo dadelijk, Mijn zeer gewaardeerde vriend! Jij was voor mij steeds een dierbare man, die zich nooit aan een ongerechtigheid heeft schuldig gemaakt. Je bezat een grote liefde tot God, Jezus de Heer. Daarom werd je ook gezalfd tot leider der volkeren en hebt met die Godskracht het erfrecht voor je nakomelingen verkregen, zodat nu na ettelijke eeuwen nog steeds jouw nakomelingen, tenminste van moeders kant, op de door God aan jou gegeven troon zitten en de volkeren besturen; goed, of zo goed en zo kwaad als het gaat, al naargelang het handelen der volkeren.
[6] Omdat je voor Mij steeds dierbaar was en de volkeren goed hebt bestuurd, zul je daarvoor nu ook de beloning krijgen waarop je al zo lang hebt gewacht. Dat lange wachten lijkt een onrechtvaardigheid van de kant van God de Heer, maar dat is niet zo. Iedere heerser, al is hij nog zo rechtvaardig, kan op aarde onmogelijk de hoogte van zijn stand laten afdalen in het stof der deemoed. Hij moet zich letterlijk als een god laten aanbidden, anders zou hij geen goede vorst zijn. Het rijk Gods kan echter alleen in bezit worden genomen door diegenen die zich tot in hun laatste en kleinste levensvezel hebben verdeemoedigd.
[7] Voor degene die op aarde slechts een geringe positie innam, is het gemakkelijk om in de diepte van de deemoed af te dalen, maar dat is niet zo voor degene die de hoogste top van menselijke waardigheid en grootheid op aarde heeft ingenomen. Wie aan zee woont, hoeft maar weinig schreden te gaan of hij bevindt zich aan de oever der zegeningen van de lage zee, maar wie zich nog op de allerhoogste bergtop bevindt, heeft aanzienlijk meer tijd nodig voor hij beneden is aan het strand van de zee.
[8] De heersers bevinden zich geestelijk op zulke hoogten. Er is voor hen meer nodig om bij de zee te komen dan voor degenen die al aan zee wonen. Kijk, David was een koning naar Gods hart, want hij was goed en rechtvaardig. Toch moest hij in de geestenwereld verscheidene eeuwen wachten voordat voor hem de volledige verlossing kwam. Zo moet jij het ook opvatten, dan zul je daarin de volledige rechtvaardiging der goddelijke gerechtigheid, genade, liefde en wijsheid vinden.
[9] Wat Ik nu tegen jou heb gezegd, geldt voor allen die op aarde de kroon hebben gedragen over Mijn volkeren. Wie van jullie zich hierin wil schikken, moge dat vlug doen en Mij volgen, maar wie niet wil, laat die blijven! Helaas zijn er hier sommigen die zich nog lang niet willen schikken. Daarom wil Ik nog eenmaal voordat we deze plaats verlaten door Mijn werktuig Paulus een opwekkende stem over deze slaap der blinden laten klinken. Hun wil is vrij, evenals hun geest, daarom mag Ikzelf niet beslissen en zeggen: 'deze hier en zoveel!', want Ik wil hier niet beschikken, maar slechts geduldig afwachten en mild zijn vol erbarmen. Aan degenen die Ik veel te dragen gaf, moet Ik ook een grote toegevendheid bewijzen, omdat zij heel moe en slaperig zijn geworden onder hun grote last.
[10] Daarom, Paulus, sta op en wek op die zich willen laten opwekken.'
«« 61 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.