Vragen en wensen van het volk. Het geduld van de officier wordt op de proef gesteld.

Jakob Lorber - Van de hel tot de hemel (deel 2)

«« 89 / 153 »»
[1] Een wat oudere, niet al te snuggere man van het plattelandsvolk, komt naar de officier toe en zegt stotterend als een boer: 'Wel, wel, u bent een reuze pientere man! U hebt gezegd dat Onze-Lieve-Heer hier is! Hé, zeg me eens, wie is het dan? Neem me niet kwalijk, edele heer!' De officier, die door de komische manier van vragen van de landsman zijn lachen moet onderdrukken, zegt daarop: 'Beste vriend, kijk daar! Het is degene die daar nu bij de hoek van dat huis met een zekere Robert Blum en de vlak ernaast staande zalige keizer Jozef staat te praten, en die zulke mooie, blonde haren heeft als niemand anders om Hem heen. Nou, hoe bevalt Hij u?'
[2] De landsman zegt: 'Hé, wat zegt u? Dat zou Onze-Lieve-Heer zijn? Mijn God, mijn God! Ik had me Hem heel anders voorgesteld! Hij is niet groter dan wij zijn, en daarbij toch zo almachtig! Werkelijk, dat is vreemd! zo'n kleine Heer God en toch zo almachtig! Wie zou Hem daarvoor aanzien?! Maar neem me niet kwalijk edele heer, ik spreek nu eenmaal naar ik verstand heb!'
[3] De officier zegt: 'Ja, beste vriend, zo is het! Men ziet het weliswaar niet aan Hem af, maar toch is Hij het! Kom nu maar samen met de anderen met mij mee naar Hem toe. Ik zal jullie allen naar Hem toe brengen, dan zal Hij jullie Zelf het beste kunnen beleren en jullie zo snel mogelijk naar jullie bestemming leiden. laat Hem echter niet lang wachten, anders zou Hij Zijn geduld kunnen verliezen en dat zou dan voor ons werkelijk niet zo prettig meer zijn. Begrijp dat goed, beste vrienden!'
[4] Een paar anderen komen erbij en zeggen: 'We hebben thuis, toen we het lawaai hoorden, alles in wanorde achtergelaten. De onzen weten niet waar we gebleven zijn. Misschien zouden we nog even naar huis kunnen gaan om onze familie op de hoogte te brengen, anders zullen zij zich grote zorgen over ons maken!'
[5] De officier zegt: 'Jullie dwazen! Als jullie bij God de Heer kunnen komen, wat kan jullie dan nog meer ter harte gaan? Jullie hele huis hier is immers toch al niets anders dan een ingebeelde hersenschim. De waarheid en werkelijkheid beginnen hier pas; al het voorafgaande was niets anders dan een ijdele, nietige droom! Willen jullie dan een droom koesteren en de heilige werkelijkheid daarvoor op het spel zetten? Als God de Heer ons roept, moeten we ogenblikkelijk alles kunnen achterlaten en Hem volgen, anders zijn we Hem niet waardig.
[6] Hier roept God, de Heer van alle leven, Zelf en wil ons voor eeuwig iets onuitsprekelijks geven. Wat kunnen jullie dan ter wille van God achterlaten, dat Hij jullie niet duizendvoudig weer zou kunnen vergoeden? Begrijp toch Gods orde en herken wat verkeerd en wat waar is! Vat liefde voor God op in jullie harten en kom bij mij niet meer met dwaasheden aan, maar volg mij naar God de Heer, anders laat ik jullie staan en zitten in jullie dal van Josafat!'
[7] Een oude dame die een gebedenboek en een rozenkrans in haar hand houdt, zegt: 'Maar edele heer officier! Denkt u niet dat we onderweg tot de allerzaligste maagd Maria moeten bidden of tenminste een halve rozenkrans moeten bidden over het bittere lijden?'
[8] De officier zegt: 'O God, geef mij geduld! Nu komt die oude kwezel ook nog met haar problemen!' (Tot de oude dame:) 'Zou u van te voren ook nog willen biechten en communiceren? Als de werkelijke Heer en God voor ons staat, zullen we toch hopelijk geen gebakken exemplaar van klei meer nodig hebben! Kijk, jij oude slaapmuts, als jouw verzoek mij al heel dom en kinderachtig voorkomt, hoe dom moet het dan onze lieve en wijze Heer en God wel niet voorkomen?
[9] Werp alle geest- en zieldodende priesterinstrumenten van jullie af en kom met ons mee naar Hem, die alleen het leven is. Hij zal jullie zeggen wat jullie voortaan moeten doen. De Heer is ten opzichte van de dwaasheden van de blinde mensen wel heel geduldig en toegeeflijk, maar vreugde en welgevallen kan Hij daar toch nooit ofte nimmer aan beleven. Dulden betekent lijden uit liefde, als de goddelijke wijsheid de meest oneigenlijke zaken waarneemt, maar God kan daar in de eeuwigheid geen behagen in scheppen! Nu zeg ik jullie voor de laatste keer: als nu op dit heiligste en belangrijkste moment voor de eeuwigheid, nog iemand bij mij aankomt met dwaasheden, wordt hij uit dit gezelschap verwijderd en kan hij teruggaan naar zijn fantasie behuizing en voor de hele eeuwigheid fantasie aardappelen bakken!'
[10] Het oudje zegt: 'Nou, nou, ik vraag u om vergeving, heer officier! Ik wist toch niet dat bidden zoiets verkeerd was. Ik weet ook wel dat bidden bepaald geen pretje is, maar juist omdat bidden iets onaangenaams is, dacht ik dat men zichzelf moet verloochenen, het kruis van het bidden op zich moet nemen en Christus de Heer moet navolgen. Ik meende dus, dat als wij op weg daar naartoe ook nog zo' n kruisje hadden gedragen, we ons dan ook nog een beetje verdienstelijk hadden gemaakt. Maar ik zie nu al, dat u, heer officier, deze heilige zaken beter begrijpt, dus doen we wat u, heer officier, wilt!'
[11] De officier zegt: 'Hou alsjeblieft op met dat 'heer'! God alleen is de Heer; wij zijn allemaal broeders en zusters. O Heer, hoe ontzettend dom zijn Uw mensen toch geworden! Het gebed, de zalige verheffing van ons hart tot U, heilige Vader, houden ze voor een soort boetedoening, een drukkend kruis! O, dat is toch al te gek! Maar helaas, hun in hoge mate zinloze manier van bidden, waardoor de geest slechts gedood wordt, is in wezen ook niets anders. Die lieden oordelen tenminste heel juist over hun manier van bidden en daarom moet men geduld met hen hebben, maar men moet hen wel een beetje wakker schudden, anders zakken zij steeds verder weg in hun domheid. Heer, heb geduld met de domheid van de armen! Slecht zijn ze bepaald niet, maar wel dom als een ezel! Dat mag echter niets uitmaken, want ze laten zich immers beleren. Alleen moet men hen vaak tegen wil en dank een wat flinkere duw geven; dan laten ze hun domheid eerder varen. Misschien komen er nog zo'n paar oude vrouwen hierheen?'
[12] Nauwelijks heeft de officier deze woorden, meer voor zichzelf, uitgesproken, of er komt alweer een ander oudje met een zilveren relikwiekruis naar hem toe en zegt: 'Pardon, nog één vraag! Met dit kruis dat door de paus zelf drie keer is gewijd, heeft een zeer eerwaarde pater kapucijn/mij vereerd, omdat ik een schuld voor het klooster heb betaald. In dit kruis zitten relikwieën van Christus de Heer. Wat denkt u, zou ik dit kostbare kleinood aan Christus de Heer kunnen schenken?' De officier stuift nu gewoon op van ergernis en zegt: 'Nu is de maat wel vol! O God, o God, wat zijn deze mensen toch onvoorstelbaar dom; iets dommers kan men zich nauwelijks voorstellen!' (Tegen de vrouw:) 'Doe maar wat je wilt met je presentje! In godsnaam!'
«« 89 / 153 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.