Martinus' oren worden gewassen - 'Wie de eerste wil zijn, moet ieders dienaar zijn!'

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 113 / 204 »»
[1] Maar ook enkele anderen krijgen achterdocht over het gedrag van Gella, en tenslotte ook over dat van Chanchah. En de een vraagt aan de ander, wie Ik nu toch eigenlijk precies ben, omdat Ik, hoewel Ik niet officieel de heer des huizes ben - wat toch eigenlijk alleen maar Martinus is - toch deed, alsof Ik de eigenlijke heer des huizes was en Martinus zowel als Borem alleen maar Mijn meest toegewijde dienaren.
[2] Als MARTINUS dergelijke vragen onder de vele gasten opmerkt, gaat hij er meteen naar toe en zegt tegen hen: 'Luister naar mij, lieve broeders en zusters! Weten jullie dan niet, hoe het Woord van God luidt? Heeft de Heer Zelf niet het volgende gezegd: 'Wie van jullie de eerste wil zijn, die zal de geringste onder jullie zijn en jullie aller knecht!'. Denken jullie soms dàt hier in de hemel een andere orde bestaat dan die, welke de Heer Zelf op de aarde heeft laten zien, geleerd en geopenbaard?
[3] Ik zeg jullie, hier is het eigenlijk pas de plaats, waar de op de wereld door de Heer Zelf geopenbaarde orde van punt tot punt werkelijk wordt vervuld. Vragen jullie je daarom niet teveel af: 'Wie is dat? Waarom zo?' maar eet en drink nu naar behoefte. En bedank dan alleen Jezus, de Heer ervoor, al het andere zullen jullie wel op de juiste tijd te horen krijgen!'
[4] DE AANGESPROKENEN zeggen: 'Vriend, wat je ons nu hebt gezegd, was wel heel wijs. Maar dat weten wij - God zij dank - ook! Daarom heb je ons met je les echt geen ware dienst bewezen. Ook weten wij dat wij hier van dit gezegende maal zoveel mogen eten, als ons maar smaakt. Daarom zou jij, lieve vriend, je ook de moeite hebben kunnen besparen, ons uit te nodigen om verder te eten. Want wij zijn er van overtuigd, dat ook hier in het Godsrijk ieder geestmens of mensengeest zijn eigen maag heeft. Die weet het zeker het beste, of, waar en hoe de schoen wringt en hoeveel hij in zich kan opnemen. Je ziet wel, dat je je deze onnodige bezigheid gemakkelijk had kunnen besparen.
[5] Wel weten wij nu, dat in het Rijk Gods alleen de dienaar van állen de grootste is. Onder 'aller dienaar en knecht zijn' verstaan we tegelijkertijd hetgeen daartegenover staat, dat is namelijk het allerhoogste, namelijk in de liefde, de wijsheid, alsook in de kracht. Want waar te weinig liefde is, is ook een te geringe daadkracht die toch een fundamentele eigenschap van de 'dienaar van allen' behoort te zijn. Ten tweede moet dus de 'dienaar van allen' vervuld zijn van de hoogste wijsheid; want als zijn wijsheid op veel punten tekortschiet, zal het met zijn 'dienaarschap van allen' ook niet al te best lukken. En ten derde zijn wij er allen vast van overtuigd, dat de 'dienaar van allen' ook vol kracht en macht moet zijn, om een 'dienaar van allen' te kunnen zijn.
[6] Vriend, houd jij je soms in ernst voor zo' n laatste, geringste knecht of dienaar van allen? Echt, als dat bij jou het geval zou zijn, dan zouden wij erg met je te doen hebben. Wij denken er wat dat betreft allemaal hetzelfde over, namelijk: dat een dergelijke functie van dienaarschap van allen alleen maar door de Heer kan worden bekleed! Wat is jouw mening hierover?'
[7] Martinus is door dit antwoord als door de bliksem getroffen. Hij weet nu niet wat hij de wijze sprekers moet antwoorden en staat totaal verbluft voor hen. Maar de ene spreker ziet zijn verlegenheid en zegt tegen hem:
[8] (DE ENE SPREKER:) 'Broeder, ga jij maar heel rustig en getroost naar je vroegere, zeker allerbeste plaats! Houd je maar precies aan Diegene, die op ons allen nu zeer sterk overkomt als een ware dienaar van allen, dan zul je nooit in verlegenheid komen. Maar als je soms op eigen houtje handelt, dan kan het je nog dikwijls zo vergaan als die dwaze vlieg, die op de rug van het sterke paard dat een grote zware wagen trok, het zweet opslurpte en tenslotte begon te geloven, dat zij de wagen trok. Toen echter het paard even uitrustte, moest de vlieg tot haar grote schaamte ervaren, hoe haar vermeende grote kracht helemaal niets is tegenover de kolossale kracht van het paard. Ga daarom maar naar die sterkste terug: met Hem kun je wel trekken, maar zónder Hem, vriendje, lukt het in geen geval!'
[9] MARTINUS komt nu snel terug bij Mij en zegt: 'Heer, die hebben mij flink de oren gewassen! Nee, zo bondig heeft nog nooit iemand mij de mond gesnoerd. Maar men kan er niets tegen in brengen, ze hebben helaas gelijk.'
[10] IK zeg: 'Kijk dan eens naar Borem. Zie, hij doet nooit iets zonder Mijn opdracht en stoot daarom nooit zijn hoofd. Maar jij wilt je soms graag een beetje op de voorgrond stellen en dan stoot je je hoofd! Ja, Mijn lieve Martinus, hier moet men de gasten heel anders behandelen dan op aarde. Anders stoot men gemakkelijk op iemand, die men iets zou willen leren, maar waarvan men tenslotte ontdekt, dat men niet eens zijn schoenriem los kan maken. Hoe dikwijls zul jij je hoofd nog moeten stoten voor je verstandig wordt!'
[11] MARTINUS zegt: 'O Heer, men zegt wel, dat een ezel zich geen twee keer aan dezelfde steen stoot. In mij moeten wel de zielen van alle ezels verenigd zijn, en ieder wil een keer een tweede poging doen - anders zou ik immers om wille van Uw heiligste naam wel wijzer zijn geworden.'
[12] IK zeg: 'Nu, het is al weer goed allemaal. Let maar goed op, wat Ik wil, dan zul je in eeuwigheid nooit meer botsen. Laaf je nu weer met brood en wijn, opdat je goed sterk zult worden, om gindse gast samen met Borem hier naar toe te trekken.'
«« 113 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.