Eenwording van de mens met God - Voorbeeld van de zee en de waterdruppel - Traagheid van de wijsheid van het verstand ten opzichte van de wijsheid van het hart

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 166 / 204 »»
[1] JOHANNES zegt: 'Beste vriend, jij gaat wel heel kritisch te werk in deze uitermate belangrijke zaak en hebt op vele punten gelijk. Maar over het geheel genomen kun je daarmee toch op zulke dwaalwegen komen, waarop je dan in eeuwigheid wellicht moeilijk het ware doel van je bestaan zou kunnen bereiken! Daarom wil ik je in naam van de Heer, die nu juist ter wille van ons even stil staat, wat verder inlichten. Luister dus nu, m'n vriend:
[2] Jij nam je toevlucht tot een natuurlijk beeld om mij de juistheid van je grondbeginsel duidelijker voor ogen te stellen. Dus kan ook ik een soortgelijk beeld nemen om een tegenbewijs te leveren, dat je meer opheldering zal geven dan de onmetelijke lichtzee van jouw voor mij ten tonele gevoerde zon! Weliswaar zal ik niet zo diep als jij in de scheppingsruimte binnendringen, maar ik geloof toch, dat ik met hulp van de Heer de spijker op de kop zal slaan.
[3] Zie, de zee is bijna op elk hemellichaam - al heeft dat een groot of klein volume - die watermassa, waarin uiteindelijk alle afzonderlijke stromen, rivieren, beken en talloze kleinere watertjes uitmonden en waarin ook de allermeeste regendruppels vallen.
[4] De zee is echter op ieder hemellichaam ook de belangrijkste bron voor alle wateren, evenals ook voor alle regen en dauw. Als een hemellichaam geen zee zou hebben, zou ze lijken op een mens zonder bloed en dus ook zonder andere sappen, waardoor die mens ook heel snel een mummie of een levenloos standbeeld zou worden. Een planeet heeft derhalve de zee evenzeer nodig als de mens en ieder ander levend wezen het bloed.
[5] Nu komt echter alles, wat op een hemellichaam ook maar de naam van vloeistof heeft, uit die ene zee voort, verricht zijn bepaalde diensten en keert daarna weer in de zee terug. In talloos vele allerkleinste bolletjes of druppeltjes geeft de zee voortdurend haar grote overvloed af aan het aan haar verwante luchtruim, dat elk hemellichaam omgeeft. In dit voortdurend bewegende luchtruim worden deze minuscule waterdeeltjes in alle mogelijke richtingen over de hele wereld gevoerd. Als ze eenmaal in de lucht in grote dichtheid aanwezig zijn, dan zullen ze aanvankelijk als nevel en later bij nog grotere opeenhopingen als dichte wolken zichtbaar zijn. In deze wolken klampen zij zich aan elkaar vast, vormen daardoor grotere en dus ook zwaardere druppels, die dan al spoedig hier en daar in grote aantallen als regen op de dorstende wereld neervallen en deze opnieuw tot leven wekken en verkwikken.
[6] Je weet nu wat de zee is, en wat er allemaal uit haar voortkomt.
[7] Jij zegt: 'Ja, dat berust toch al op oude ervaringen?'
[8] Goed, als je dat dus begrijpt, zeg mij dan, wat er eigenlijk ouder is: de afzonderlijke druppel van de zee of de gehele zee zelf? Het is wel zeker, dat de totale zee er eerder is geweest, vóór er uit haar een regendruppel in de lucht kon opstijgen. Toen deze echter eenmaal uit zee omhoog steeg, was hij toen als deeltje van deze zee iets anders dan de zee zelf? En als hij weer in zee terug zal vallen, zul jij dan wel het onderscheid zien tussen hem en de zee?
[9] Je zegt: 'Nee, alles is hier identiek; want waar het deel van het geheel gelijk is aan het geheel, zijn het deel en het geheel één!'
[10] Goed, zeg ik, maar als nu tussen Schepper en schepsel dezelfde verhouding heerst, waar haal jij dan je scherpe grenzen vandaan, die je tussen Schepper en schepsel stelt?'
[11] DE WIJZE is hierdoor erg getroffen en zegt pas na een poosje: 'Zeer wijze vriend, ik zie nu duidelijk in, dat je gelijk hebt. Er valt niets meer in te brengen tegen jouw bewijs voor het identiek zijn van de Schepper en het schepsel! Het is zo en kan absoluut niet anders zijn. Want waar zou de Schepper voor het tot stand brengen van de schepselen de stof vandaan hebben gehaald, anders dan uit Zich Zelf?
[12] Heeft Hij het schepsel echter uit Zich Zelf genomen, dan moet tenminste het materiaal of de stof identiek zijn aan de Schepper. Alhoewel de tijd, waarin het materiaal van het schepsel van de Schepper werd gescheiden, natuurlijk niet identiek is aan de Schepper. Want de tijd is slechts een aan beide kanten scherp begrensd fragment van de eeuwigheid, terwijl de Schepper helemaal eeuwig is en ook noodzakelijkerwijs moet zijn, omdat zonder Hem nooit een 'worden' denkbaar zou zijn.
[13] Deze aangelegenheid is dus duidelijk en kan onmogelijk duidelijker worden door steeds nog verdergaande bewijzen. Maar om deze zaak rotsvast aan te tonen, zou het opstellen van een vergelijking nuttig kunnen zijn, vooral voor deze gemeente die alles nauwkeurig berekend wil hebben!
[14] Deze verhouding zou ik als volgt willen stellen: de Schepper als totaliteit van alle afzonderlijke door Zijn wil van Hem los gemaakte totaliteiten, verhoudt Zich tot deze precies zo als omgekeerd deze afzonderlijke totaliteiten, die eeuwig uit Hem voortkomen zich in hun geheel tot hun Schepper verhouden. En daarom kan het niet anders dan dat het geheel van alle geschapen afzonderlijke totaliteiten gelijk is aan de in hen gelegde totaliteit van de Schepper. Met andere woorden: het totale geheel van de Schepper is volmaakt aanwezig in het geheel van de schepselen, zoals dat ook omgekeerd het geval is.
[15] Is echter de algehele totaliteit in het schepsel gelijk aan de totaliteit van de Schepper, dan is ook het afzonderlijke geheel gelijk aan het totale geheel, omdat dit even goed als het totaal in het totaal aanwezig is, en wel in strikt gelijke verhouding. - Ik denk dat deze evenredigheid hier wel op zijn plaats is!'
[16] JOHANNES zegt: 'Ja, ja, de verhouding is wel goed. Maar ik moet hierbij wel opmerken dat wij, kinderen van de Heer, die voor ons een Vader is en ook voor eeuwig blijft, heel anders plegen te rekenen, dan jij mij hier hebt voorgedaan.
[17] Zie, dat wat jij met je hoofd uitrekent, dat berekenen wij steeds met ons hart. Dan krijgen wij altijd een uitstekend resultaat, dat alle denkbare uitzonderingen bevat. Maar nu komt de hoofdrekenmeester, Die je heel andere berekeningen zal laten zien!'
[18] DE WIJZE zegt: 'Dus, dat is de Heer, ofwel het eigenlijke Godswezen?'
[19] JOHANNES zegt: 'Ja, vriend, dat is de Heer!'
[20] DE WIJZE zegt: 'Werkelijk, aan Zijn uiterlijk is niet bepaald te zien, dat Hij de Heer is; maar Zijn naderen wekt wel in sterke mate liefde tot Hem in mij op!
[21] Zijn voorkomen is goed, ja heel goed. Maar dat deze mens die er heel natuurlijk uitziet en wel enorm veel wijsheid kan bezitten, de Schepper van de oneindigheid en van alle werken daarin zou zijn, dat mag iedereen aan Hem zien die dat wil. Voor mij is dat zo goed als onmogelijk!
[22] Hij is immers net zo begrensd als wij tweeën. Hoe kan Hij dan het oneindige doordringen en het tegelijk omvatten? Maar, zoals gezegd, de wijsheid heeft eeuwig ondoorgrondelijke diepten; het kan allemaal mogelijk zijn. Ik wil eigenlijk daarmee slechts zoveel hebben gezegd, dat het mij wonderlijk voorkomt! - Maar nu stil; Hij wenkt dat we moeten zwijgen!'
«« 166 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.