In de hut van de loods - Het gezegende ontbijt en Martinus' dank - Martinus' nieuwe werk met de vissers

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 17 / 204 »»
[1] Tot nu toe was het nog steeds meer donker dan licht. In de hut begon de duisternis echter steeds minder te worden en een weldadige schemering verjoeg langzaam aan de vroegere nacht - natuurlijk alleen maar voor de ogen van de bisschop, want voor die van Mij en de engel Petrus was het steeds de allerhelderste, eeuwige, onvergankelijke en onveranderlijke dag!
[2] Dat het nu ook voor de ogen van de bisschop lichter begon te worden, kwam doordat er nu in zijn innerlijk liefde begon te komen, nadat hij door Mijn genade een grote hoeveelheid aardse onreinheid vrijwillig van zich had afgeworpen en nog verder afwerpt.
[3] 'Maar wat gebeurt er nu in de hut?', zullen jullie je afvragen. Heb maar geduld, aanstonds zal door Mij het dienstrooster bekend worden gemaakt, dat de bisschop van nu af aan dient te volgen, nadat hij zich van tevoren een beetje met Mijn levens brood heeft gesterkt. Want jullie begrijpen natUurlijk wel, dat de man erg hongerig moet zijn, daar hij tijdens zijn gehele leven op aarde - evenals in de zeer korte periode van zeven dagen (hoewel ervaren als een ondenkbaar lange tijd) - nog nooit aan deze ware spijstafel heeft gegeten en nog nooit het brood des levens heeft geproefd. Daarom moeten wij hem nu - zoals jullie plegen te zeggen - maar eens flink laten toetasten, om de eerste honger te stillen.
[4] Zie, hoe hij het ene stuk brood na het andere verorbert en hoe hij daarbij tot tranen toe geroerd is en nu zegt:
[5] (BISSCHOP MARTINUS:) 'O jij, mijn allerbeste vriend en nu ook mijn werkgever voor eeuwig, hoe onbeschrijflijk goed is het bij je te zijn! Neem voorlopig mijn diep gemeende dank aan en breng deze in jouw reine hart ook over aan God de Heer. Want mijn tong is voor eeuwig onwaardig om de Heer te danken, omdat ik voor Hem een veel te grote en grove zondaar ben!
[6] Zo, zo; ach wat was dat heerlijk! O die onafzienbare tijd van honger, dorst en mijn ononderbroken nacht! O dank je, dank je en de grootste dank aan God de Heer, omdat Hij heeft toegelaten dat jij mij redde en nu ook te eten gaf, zodat ik mij nu zo verkwikt voel alsof ik pas geboren ben. - En kijk, kijk, het wordt nu ook helemaal licht als op een lentemorgen, wanneer de zon opkomt. O hoe heerlijk is het nu hier!
[7] O liefste vriend, en ook jij mijn oude en eerste gids, laat mij - nu ik helemaal verzadigd ben, een of ander werk doen, opdat ik - ofschoon maar povertjes vergeleken met de aan mij bewezen weldaad - door het werk van mijn handen mijn grote liefde voor jullie kan tonen!'
[8] IK zeg nu: 'Kom maar met ons uit de hut, dan zullen we direct een grote hoeveelheid werk te doen krijgen. Kijk, we zijn nu al weer buiten en aan de oever van de zee. Daarginds zijn de visnetten; ga er met je broeder heen en breng ze hier naar het schip; want de zee is nu rustig en we zullen een goede vangst hebben!'
[9] De twee halen snel drie grote bruikbare visnetten met een sleepnet en werpen die dadelijk in het schip, waarop DE BISSCHOP vol vreugde zegt: 'Ach, dat is wel een prettig katwei. Zo bevalt mij deze zee, maar toen ik op de drassige oever op mijn ondergang wachtte, zag hij er angstaanjagend anders uit!
[10] Maar zijn er dan in deze geestenwereld ook vissen? - Werkelijk - dat had ik op aarde nooit kunnen dromen!'
[11] IK zeg: 'En wat voor vissen! Je zult bij dat werk nog heel raar opkijken, daar het hier onze taak is, deze zee geheel leeg te vissen. Toch mag je daarom de moed niet laten zakken, want het zal allemaal goed gaan. Maar zoals reeds gezegd, er is moed, geduld en grote mannelijke standvastigheid voor nodig!
[12] Er zullen daarbij behoorlijk veel gevaren voorkomen en je zult jezelf niet zelden als verloren beschouwen. Maar kijk dan naar Mij en doe wat Ik doe, dan zal alles goed en gunstig verlopen! - Want iedere goede zaak kost moeite, geduld en flinke arbeid! Maak nu het schip los van de boomstronk, wij zullen dan meteen wegvaren naar hoge zee!'
[13] Beiden maken het schip los en een uit het oosten waaiende wind drijft het pijlsnel de hoge zee op.
[14] Tijdens de tocht spreekt DE BISSCHOP weer: 'O dank, dank! Maar vrienden, het moet hier reeds ontzettend diep zijn, want het water ziet er van louter diepte bijna pikzwart uit. Wanneer het schip zou vergaan, hoe zou het ons dan vergaan?!'
«« 17 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.