Het samenstromen van de volkeren van de zonnegemeenschap Opdracht tot prediken aan Martinus en zijn angstige bedenkingen - Het heerlijke gezang en de uitwerking daarvan op Martinus

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 170 / 204 »»
[1] Op de meteen gegeven opdracht van de wijze haasten de afgezanten zich snel naar alle richtingen, om duizenden en nog eens duizenden op te roepen hierheen te komen voor een grote verkondiging van een nieuwe leer die op deze zonnewereld nog nooit zou zijn gehoord.
[2] Zo snel als de stormwinden de wolken voor zich uit drijven, snellen de boden door de grote gemeente. Bijkans buiten adem roepen ze de bewoners op om ijlings met hen naar de woning te trekken, waar steeds bij grote gelegenheden de wijze Uhron pleegt te komen, om de mensen uit de hoogte der hoogten nieuwe wegen van wijsheid te verkondigen.
[3] Als ze die oproep vernemen, ijlen de volkeren van de gemeenschap naar het betreffende woonhuis. Een groot verlangen draagt hen als het ware op adelaarsvleugelen door de lucht en het is een en al stroming en deining naar het punt, waar het Hoogste op hun wacht.
[4] MARTINUS hoort het grote suizen en bruisen als een rollen van de donder reeds in het huis en vraagt Mij: 'Heer, Vader, waar komt al dat kabaal vandaan? Het komt steeds dichterbij en wordt van moment tot moment heviger!'
[5] IK antwoord: 'Weet je nog niet, dat de aantrekking het sterkst werkt, daar waar de oermagneet zich bevindt? Zie, dit lawaai komt voort uit het snel naderbij komen van de mensen van deze grote aarde, omdat ze allen vermoeden, wat hun hier ten deel zal vallen. Zij omringen dit huis al; kijk maar door de vier poorten naar buiten, wat een onafzienbare massa's zich hier naar toe dringen! Allen, allen komen om de woorden van de Heer van leven en dood te vernemen.
[6] Nu zal ons werk wel wat inspannender worden, dan je tot nu toe gewend bent! Maar trek je daar niets van aan; want ook al is het een groot werk, wij hebben er meer dan voldoende kracht en macht voor! Of denk jij misschien dat onze kracht niet toereikend zal zijn, daar je zo angstig de naderbij komende menigten bekijkt?'
[7] MARTINUS zegt: 'O Heer, dat zou toch wel een uitermate kortzichtige gedachte van mijn kant zijn; ik denk er alleen maar aan, hoe al deze ontelbare wezens ons zullen horen? Hier in huis - alhoewel het toch reusachtig groot is zullen ze toch onmogelijk ondergebracht kunnen worden. Want ik zie net als op aarde immers vele mijlen ver en in de hele omgeving is één gedrang! Als we echter naar buiten in de open lucht gaan, dan zullen toch alleen maar de enkele omringenden ons horen; alle anderen zullen ons niet eens te zien krijgen. Werkelijk, deze enorme massa onderrichten, dat zal een heel werk worden!'
[8] IK zeg: 'Toch niet, Mijn lieve Martinus, de dingen gaan hier heel anders! Wij zullen ons hier alleen met de mensen om ons heen, en wel hoofdzakelijk met Uhron onderhouden. Deze zal het dan door eigen tekens in een oogwenk aan alle anderen verkondigen, alsof het via een telegraaf gaat.
[9] Maar jij komt het eerst weer aan de beurt! Jij zult de eerste toespraak houden, dan Petrus en Johannes en tenslotte Ik Zelf. Maar Ik zeg je, concentreer je nu, want je zult hier veel te verduren krijgen; zorg dat je niet wordt afgeleid! Heb nu nog een beetje geduld; als Ik je een teken zal geven, begin dan te spreken! Zo zij het!'
[10] MARTINUS zegt bij zich zelf: 'Ja, ja, O Heer, U hebt gemakkelijk praten: 'Zo zij het!' Maar ik, ik - dat is heel wat anders! Moet ik nu voor deze miljoenen mensen die zeker even wijs, zo niet wijzer zijn dan ik, een preek houden? En dat in het bijzijn van de Heer, van Petrus en die enorm diepzinnige Johannes! Dat zal wat worden - en dat onder allerlei stormen en noodweer - dat maakt het nog mooier! Bovendien zal ik de ene flater na de andere slaan en zal danig worden uitgelachen, - O, dat wordt prachtig!
[11] Weliswaar heb ik wel vaker allerlei domme en soms ook wel iets meer verstandige toespraken gehouden, zowel in tegenwoordigheid van de Heer als in die van Petrus en Johannes. Maar toen waren er geen miljoenen of zelfs triljoenen toehoorders, die allemaal wijzer zijn dan ik. Maar hier, waar het zo krioelt, daar ligt het wel een beetje anders!
[12] Het hele huis is stampvol. Men kan niet eens meer zien, wat een mannetje of een vrouwtje is! Duizenden onbegrijpelijk mooie wezens staren mij met hun grote, vurige ogen aan en schijnen in de grootste spanning te verkeren over wat ik tot hen zal spreken. O, hoe zal dat gaan! Ik weet nog geen letter van wat ik moet zeggen; en zij zetten reeds alle ogen, oren en mond open, zover ze maar kunnen om mijn wijsheid - of wat daarvoor doorgaat - te vernemen! O wat zullen zij verbaasd staan over die wijsheid van mij!
[13] Als de Heer mij nu in de steek laat en mij niet elk woord in de mond legt, dan zal ik in de puree komen, zoals mij dat tot nu toe nog nooit is overkomen! Ik let al steeds op het teken van de Heer, maar Hem zij dank, dat dit tot nu toe nog is uitgebleven. O, voor mij mag het wel helemaal wegblijven! Maar dat zal vast niet gebeuren. De Heer trekt al een gezicht, alsof Hij zeggen wilde: 'Martinus, bereid je nu voor!'
[14] Maar luister, luister - ik hoor harmonische muziek die uit de verte komt. Ik hoor gezang, heerlijk gezang! Het klinkt als orgeltonen en als stemmen uit de zuiverste kelen. Ach, dat is heerlijk, dat is puur hemels! O zuivere muziek, goddelijke muziek, je verheugt en verheft niet alleen op aarde het gemoed van de ziel, maar ook in de hemel ben je een grote lafenis van de zalige geesten. Steeds krachtiger akkoorden gaan over in plechtig ingehouden tonen!
[15] Ach, dat is meer dan majestueus! Die krachtige bas, die heerlijke klinkende bovenstem en die zuivere afstemming! O Heer, deze muziek is heerlijker nog dan alle andere heerlijkheden van deze wereld! Ja, deze muziek wekt mij helemaal op. Ik voel nu dat ik toch wel iets tot stand zal brengen, als ik zal moeten beginnen te spreken! Echt, dat is wel het mooiste gewijde lied, dat ooit het oor van een geest, als ik, heeft gehoord!
[16] O heerlijk, heerlijk, heerlijk! Heer, ik dank U voor dit oneindig heerlijke genot! Het geldt wel slechts U alleen, maar ik ben toch meer dan zalig en heb nu ook meer moed dan daarnet. Ja, U hebt wel ontelbare middelen om een schuchter gemoed op te beuren en de verlegene moed te geven en U kent de gedachte van een ieder. Dus wil ik nu ook als een echte heraut U verkondigen en hen Uw verborgen grootte, liefde, macht, kracht en heiligheid tonen! Eeuwig geloofd en geprezen zij Uw heiligste Naam!'
«« 170 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.