Voortzetting van de toespraak van bisschop Martinus – Verschil van levensomstandigheden op de zon en de aarde

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 173 / 204 »»
[1] (BISSCHOP MARTINUS:) 'Jullie wereld is voor ons een zon, zonder welke wij geen leven zouden hebben. Ze geeft ons licht en warmte; maar jullie bewonen haar en kennen geen nacht en geen winter.
[2] Weten jullie wel wat een zon is? - Ja, bij al jullie wijsheid weten jullie nauwelijks wat een zon is, terwijl jullie zelf de bewoners van de zon zijn!
[3] Jullie kennen nauwelijks het voordeel bewoners van een zon te zijn. Ik wist dat vroeger ook niet, toen ik nog als een worm op mijn armzalige planeet rond kroop. Nu echter is het mij bekend en ik kan jullie daarom zeggen, dat ik als een nu wijs geworden geest geen woorden kan vinden om jullie duidelijk te maken, hoe groot het voordeel is een bewoner van de zon te zijn. Hoe ontzettend kommervol is daarentegen de bewoner van vooral mijn planeet er aan toe in al zijn natuurlijke omstandigheden! Er zijn voor hem hoogstens vluchtige ogenblikken, waarvan hij kan zeggen, dat ze hem genoegen verschaffen.
[4] De grote hardheid en schraalheid van de grond dwingt de arme mens zijn brood in het bloedige zweet zijns aanschijns door arbeid te verwerven. Omdat deze zware arbeid sommigen, die vanaf hun geboorte van nature reeds minder flink zijn, niet aanstaat, gaan ze bedelen. Of als ze machtig genoeg zijn, ontnemen ze de werkzamen ook wel met geweld hun voorraad en gebruiken die.
[5] Mettertijd nemen zulke mensen een aantal gelijkgezinden in dienst die niet meer werken, doch alleen maar op dat soort roof uitgaan. Ze onderdrukken de vlijtige werkers op alle mogelijke manieren onder allerlei voorwendsels die als zogenaamd recht worden opgedist en eisen bepaalde belastingen van hen, waarbij ze de arbeiders nochtans voor veel geringer houden dan zichzelf.
[6] Mettertijd ontstaan uit zulke aanvankelijk arbeidsschuwe mensen machtige heren, die de arbeiders en broodverschaffers overheersen en met hen doen, wat ze willen. Met dat doel geven ze hun slechts wetten en nog eens wetten, die vooral het voordeel van dergelijke wetgevers beogen. Daarom is ook gehoorzaamheid geboden, omdat weigering de zwaarste straffen tot gevolg heeft, wat het kommervolle leven van een broodverschaffer nog eens duizendvoudig verzwaart en ellendiger maakt.
[7] Als hier en daar de arbeiders te sterk onderdrukt worden, geraken ze niet zelden in grote woede, komen in opstand en trekken in grote scharen tegen hun onderdrukkers op en doden er dikwijls een heleboel, waarbij ze echter gewoonlijk ook het eigen leven verliezen.
[8] Zulke door woede ontbrande bewegingen heten bij ons oorlog. En als ze beginnen, houden ze gewoonlijk niet eerder op, voordat niet zelden de ene partij de andere ofwel helemaal heeft verpletterd, Of tot de zwakkere gedurende het moorden tot het inzicht is gekomen, dat ze niet is opgewassen tegen de machtiger partij en zich op genade of ongenade overgeeft, waarna dan de vrede weer wordt hersteld.
[9] Maar wat voor vrede? Ik zeg jullie: een vrede van de hel en geen vrede van de hemel! Want dan wordt de overwonnene tot slaaf en moet zich vanwege zijn onmacht niet zelden wetten laten welgevallen, waardoor niet alleen zijn arme, dikwijls met veel wonden overdekte lichaam, doch ook zijn geest met de zwaarste ketenen en banden gekneveld wordt.
[10] Een dergelijke toestand duurt dan niet slechts een korte tijd, maar gaat niet zelden duizenden lange aardejaren voort. Daarbij blijft echter de natuur van de aarde toch steeds dezelfde: de ene keer nacht, dan weer een ellendige lijdensdag. Nu eens heerst een winter waarin alles verstijft van de kou, dan weer een zo hete zomer, dat deze de vroegere ketenen nog gloeiender en onverdraaglijker maakt dan de dode verstarde winter.
[11] Gebrek aan voedsel wekt een pijn in de maag op die wij honger noemen en die dikwijls in onvruchtbare jaren zo groot wordt, dat velen daaraan sterven.
[12] O vrienden, vergelijk dit leven met dat van jullie en zeg zelf of jullie wijsheid wel woorden kan vinden, waardoor het enorme voordeel dat jullie genieten voldoende zou kunnen worden beschreven! Jullie zeggen: 'Zo'n leven is immers geen leven, doch slechts een afschuwelijke kwelling! Hoe kunnen mensen daar bestaan en hoe hun Schepper loven?'
[13] Maar ik zeg jullie, alhoewel jullie vraag gerechtvaardigd is, dat er daar toch zeer veel mensen zijn die hun Schepper des te meer lief hebben en loven, hoe slechter het hun vergaat! - Wat vinden jullie daar wel van?
[14] Jullie zeggen: 'Vriend, dat is onmogelijk! Hoe kan een Schepper die boven alles goed is Zijn schepselen zo'n slecht bestaan geven en verlangen, dat zij Hem daarvoor nog zullen loven en prijzen? Werkelijk, dan hebben die arme bewoners van de aarde nog nooit hun echte Schepper gekend! Of als ze Hem kennen, dan zijn het dwazen, als ze Hem voor zo' n leven danken of Hem zelfs nog liefhebben ook!'
[15] Ook deze tegenvraag van jullie is tengevolge van jullie zo eindeloos bevoordeeld leven terecht. Maar wat zeggen jullie er dan van, dat de Schepper de mens van mijn planeet zelfs de zwaarste eeuwige straffen in het vuur van de hel in het zekere vooruitzicht heeft gesteld, als ze Hem bij alle plagen van hun aardse leven niet boven alles liefhebben, hun vijanden en hun kwelgeesten niet zegenen, en niet bidden voor diegenen die hen vervloeken. En als ze God, de Schepper, niet voor alles wat Hij hun aan wel of wee geeft, met al hun kracht die hen na al die kwellingen nog overblijft, dankbaar zijn? - Zeg eens wat jullie daarvan denken?
[16] Hoe bevalt het jullie, dat de Heer op die planeet juist diegenen het ergst tuchtigt, die Hem het meest van gans er harte zijn toegedaan? En dat Zijn ergste verachters dikwijls veelal in de beste welstand leven, dat wil zeggen wat men op mijn wereld 'welstand' noemt, die evenwel met die van jullie niet te vergelijken is?
[17] O spreek, vrienden, geef mij jullie oordeel, jullie gelukkigen! - Jullie zijn helemaal verstomd! Ik moet jullie nog wel meer zeggen, zodat je dan des te gemakkelijker een volledig oordeel kunt vormen. Luister dus:
[18] Ik hoef jullie niet steeds je heerlijke toestand af te schilderen en daartegenover de ellendige van mijn wereld. Ik weet dat jullie je eigen toestand toch veel beter kennen dan ik. Maar ik wil jullie in plaats daarvan de toestand van mijn wereld des te helderder voor ogen stellen en mij wat uitgebreider uitspreken. Jullie zullen met je gedegen wijsheid en je scherpe blik dan vanzelf wel gemakkelijk in staat zijn te beoordelen, hoe de levensomstandigheden van de bewoners van mijn aarde zich tot die van jullie verhouden. Nu jullie over dat, wat ik tot nu toe meedeelde, al bijna sprakeloos zijn, ben ik werkelijk nieuwsgierig, wat jullie over datgene zult zeggen, wat ik nu verder zal meedelen!
[19] Ik heb jullie al eerder gezegd, dat mijn wereld in zijn geheel erg hard is: natuurlijk zowel geestelijk als moreel. Alleen door zware arbeid, waarvoor inspanning van alle krachten nodig is, kan van haar bodem voedsel worden gewonnen. Alvorens men echter met succes kan werken, moet men nog duizend werktuigen maken, met behulp waarvan men iets kan winnen van de harde bodem van de aarde.
[20] Nu hebben in de loop van de tijd de dingen en verhoudingen op mijn wereld zich veranderd en zich zo ontwikkeld, dat alleen maar het kleinste deel van de mensen eigen grond bezit; verreweg het grootste deel heeft niets en moet voor het bezittende deel tegen slechte beloning en het allerkarigste voedsel je reinste slavenarbeid verrichten.
[21] Heel veel van deze bezitters schrapen dikwijls vele duizenden malen meer bij elkaar, dan zij en hun kinderen in duizend jaar zouden kunnen opmaken.
[22] Nu komt echter de harde, alles verkillende winter. Hiervoor hebben rijke bezitters goede huizen en goed ingerichte vertrekken, die ze door middel van een kunstmatig opgewekt vuur heel aangenaam kunnen verwarmen en waarin ze warme en zachte bedden hebben om te rusten.
[23] Maar de talrijke bezitloze armen moeten met slechte kleding en niet zelden hongerig, ziek en ellendig in vunzige krotten hun leven doorbrengen. Ook al gaat het hen vaak zo slecht, dat ze dikwijls bij duizenden verhongeren en moeten wanhopen, dan trekken de rijke bezitters zich daar toch niets van aan. Ze zien heel behaaglijk toe en zeggen: 'Het is wel goed, dat een dergelijk overtollig bedelgespuis aan z'n eind komt en wij door hen niet meer lastig gevallen worden!
[24] Maar juist een dergelijke nood die deze rijken meestal onder de armen veroorzaken, benutten zij dan nog meer voor hun eigen welzijn: ze woekeren onmenselijk met de in grote massa' s opgestapelde levensmiddelen. Wie hun niet dat geeft of kan geven wat ze verlangen, kan voor hun deur verhongeren en hun hart wordt daardoor ook niet in het minst bewogen!
[25] Hoe hemelschreiend onrechtvaardig een dergelijke zaak echter ook is, toch doet de Schepper daarbij zogezegd niets. De dagen en nachten wisselen elkaar regelmatig af. De regen valt en zegent de velden van de rijken meer dan die van de armen, die niet genoeg middelen hebben om hun schrale stukjes grond naar behoren te bewerken. De vruchtbomen van de rijken zijn meestal overladen vol, terwijl die van de armen niet zelden verkommeren, half verdord en zonder vruchten erbij staan. De harde rijken hebben alles in overvloed, terwijl de armen dikwijls in nauwelijks te beschrijven ellende te gronde gaan!
[26] Zoals gezegd, een dergelijke ten hemelschreiende, helse handelwijze wordt door de Schepper vaak vele jaren lang met zo' n onverschilligheid geduld, alsof dat niets voorstelt. En wanneer Hij al nu en dan - zeker alleen maar door smeekbeden onder bloed en tranen van de armen daartoe bewogen - soms een gericht over de aarde zendt, dat echter alleen maar de schijn heeft alsof het van Hem zou komen, dan treft zulk een gericht weer hoofdzakelijk alleen de armen en zwakken. De rijken komen er gewoonlijk heelhuids onder vandaan en sommige worden tijdens een dergelijk oordeel alleen maar rijker en op aardse wijze gelukkiger.
[27] Komt er een oorlog, dan moeten vooral de arme bezitlozen zich voor de rijken op het slagveld laten doodslaan, waarvoor ze dan niets dan de karigste soldij krijgen. Daarentegen wordt dan voor de rijken weer hun bezit veilig gesteld. Als de armen dan van het slachtveld naar huis keren - dikwijls helemaal verminkt, met één voet, met één hand en met duizend littekens -, dan moeten ze bedelen om een armzalig stuk brood. Komen ze aan de deur van een rijke, dan worden ze niet zelden als een dier weggejaagd, krijgen dikwijls de gemeenste scheldwoorden en worden weggestuurd!
[28] Zie, en toch mogen ze zulke rijke kwaaddoeners niets slechts toewensen, maar moeten ze hen nog zegenen en hun folteraars van ganser harte vergeven, omdat ze anders nog van de zijde van God tot de eeuwige hellestraf kunnen vervallen!
[29] Zoals het echter met de oorlog als een Godsgericht gaat, dat altijd de toch al armsten het meest treft, zo is het ook met alle andere oordelen het geval. Elk treft de armen en noodlijdenden het zwaarst, terwijl de harteloze en gevoelloze rijken en gelukkigen er meestal heelhuids onder vandaan komen.
[30] Toch zijn het vooral de armen die de Heer aanhangen, in Hem geloven en tot Hem bidden zo goed ze kunnen. De gelukkige rijken echter hebben zelden nauwelijks een half geloof, meestal zelfs helemaal geen. Ze koesteren in hun harten van steen heel weinig liefde tot God, bidden weinig of helemaal niet en veroorloven zich niet zelden, Hem en Zijn wet smadelijk te honen.
[31] Een brok goud, goed eten en een jonge, wellustige meid met wie ze de schandelijkste ontucht kunnen bedrijven, is hun duizend keer liever dan God die voor hen nauwelijks bestaat, en vele duizenden keer liever dan diegenen die in het zweet huns aanschijns voor hen het zwaarste werk verrichten en met hun armzalig leven voor hun veiligheid de wacht houden, dag en nacht en zomer en winter.
[32] Maar bij hun volledige goddeloosheid zijn ze aards gelukkig en worden nooit door de armen, doch alleen door huns gelijken soms in hun overvloed benadeeld. Maar zelfs als ongelukkigen zijn de rijken gewoonlijk nog duizend keer beter af dan de gelukkigste armen, die afgezien van ellende nooit wat hebben bezeten.
[33] Vrienden, wat zeggen jullie daarvan? Hoe bevalt jullie dit leven van een mens op die ster, die jullie doorgaans de 'heilige' noemen?'
«« 173 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.