Op visvangst

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 18 / 204 »»
[1] IK spreek: 'Vriend, heb maar geen angst, want wij zijn vanwege een goede zaak op het water en dan mag het zo diep zijn als het wil, wij hebben dan niets te vrezen. Nu opgepast, werp het sleepnet over boord. Daar ginds waar het water sterk golft, is een enorm grote vis! Maar pak het handig aan, zodat hij ons niet ontglipt!'
[2] De beide mannen werpen het net over boord en nauwelijks is het in het water uitgespreid, of een onmiskenbaar monster van een vis zwemt er in. Daar hij het sterke net niet kapot kan trekken, sleept hij steeds woedender en woedender het schip pijlsnel over de oppervlakte met zich mee.
[3] DE BISSCHOP roept heel ontzet: 'O, in Godsnaam, wat nu? Wij zijn verloren! Dat monster vult dat hele net nauwelijks met zijn halve kop, zijn lijf reikt nog God weet hoever in het water, en het is zeker driemaal zo groot als ons schip! Ook als wij het kunnen overmeesteren, wat moeten wij er dan mee?! - O, o, steeds woedender en sneller schiet het met onze boot naar … O God - sta ons bij!'
[4] PETRUS zegt nu: 'Wees niet zo kinderachtig! Laat die vis maar ergens heen zwemmen, zolang hij er zin in heeft. En zolang hij zijn kop in het net heeft, gaat hij niet onder, dat weet ik als oude visser. Als hij genoeg uitgeraasd is, wordt hij wel rustiger en zal het gemakkelijk zijn hem in bedwang te krijgen en op de oever te slepen. Nou kijk eens, - de vis zwemt recht op de oever toe; daar zal hem het wegrennen wel vergaan!
[5] Ben je dan vergeten, wat onze geliefde Meester gezegd heeft? - Kijk, Hij is rustig, laten wij het daarom ook zijn. Maar wanneer er wordt gezegd: 'Volg Mij nu, de handen uit de mouwen!' - ga dan pas aan de slag volgens Zijn aanwijzingen. Want er bestaat geen betere meester in het vissen dan Hij! Maar nu is het oppassen geblazen, het moment van onze actie zal zo dadelijk beginnen!'
[6] IK zeg nu: 'Petrus, neem jij de grote haak en stoot deze krachtig achter zijn kaken! En jij vriend Martinus, spring nu vlug op de oever, pak het scheepstouw stevig beet en trek het schip naar de kant! Bevestig het snel aan die boomstronk daar, spring dan weer op het schip, neem de tweede haak en doe wat Petrus deed! Want het monster is nu voldoende afgemat, we kunnen het nu gemakkelijk in bedwang krijgen! Vooruit nu, vlug!'
[7] Bisschop Martinus doet vlug wat hem bevolen wordt. Het schip is vastgemaakt en onze Martinus is weer snel op het schip. Hij grijpt de scherpe haak en stoot deze stevig achter de andere kaak, en zo zit het monster nu goed vast.
[8] En nu beveelt DE HEER: 'Ga naar de oever en pak dat grote touw, waaraan een zware, scherpe werphaak is bevestigd; ginds bij de hut ligt het reeds klaar! Ik zal intussen met de beide haakstangen de vis dichter bij de oever brengen, waar jullie dan heel vlug de werphaak op de kop van het dier moeten slingeren. Maar vriend Martinus, je mag niet schrikken als de vis daarbij wat heftige bewegingen maakt, die je wel erg afschrikwekkend zullen voorkomen. Wees moedig en standvastig, dan lukt alles! Welnu, geef Mij die beide stangen in handen en gaan jullie vlug aan het werk!'
[9] Alles gebeurt als afgesproken. Maar als de vis die scherpe en zware werphaak in het vlees voelt dringen, begint hij heel verschrikkelijk (in de ogen van bisschop Martinus) te kronkelen en zich te verzetten. Hij veroorzaakt daardoor machtige vloedgolven op de oever, zodat onze nieuwe visser Martinus soms geheel door het water overspoeld wordt, wat hem des te meer hindert, omdat de muil van de vis met de vele tanden bij het vasthouden van het touw, heel dichtbij komt en naar hem hapt. Hij is heel erg angstig, maar nu meer om Mij dan om zichzelf, omdat hij ziet hoe de vis met zijn krachtige staart het schip reeds enige malen geheel boven het water uittilde en dan weer naar beneden smeet.
[10] Maar PETRUS zegt tegen hem: 'Goed vasthouden broeder, wend al je krachten aan, anders rukt dat vreselijke monster ons de diepe zee in, waar het ons niet zo best zou vergaan!'
[11] BISSCHOP MARTINUS zegt: 'O broeder, als ik maar achter jou stond! Dat beest hapt voortdurend naar mij en onze Meester schuift het ook nog helemaal onder mijn neus, waar dit verschrikkelijke ondier vlak voor mijn gezicht zijn ontzettende muil wel drie vadem wijd open spert en dan weer zo krachtig dicht klapt, dat het mij daardoor op zijn minst honderd emmers water in het gezicht spuugt.
[12] Ach, wat is dit een verschrikkelijk zwaar en gevaarlijk werk! Dit werk is voor galeislaven nog te slecht! O, o, brrr - alweer een volle laag water in mijn gezicht! Ik zal nog verdrinken, als dat ondier nog vaker naar mij spuugt! O - O, die muil gaat alweer open! Nee, dit houd ik niet meer uit! Het water is zo ontzettend koud, dat ik het nu al zo koud heb als wanneer ik poedelnaakt op het ijs zou liggen! Zo dadelijk zal hij weer toehappen!'
[13] PETRUS zegt: 'Hier neem die stut en sper daar zijn muil mee open, dan kan hij niet meer toehappen!'
[14] BISSCHOP MARTINUS zegt: 'Geef maar hier! Zo, die zit er al in! Nou ondier, nu zal je happen wel ophouden. Dat was werkelijk een goed idee van je; alleen had je die zo'n tien happen eerder moeten pakken, dan was ik niet zo doornat geworden! Maar zo is het ook goed.'
[15] IK zeg nu vanaf het schip: 'Goed zo; maak nu dat touw met de haak vast aan een stronk en kom dan weer vlug op het schip. De vis is al van ons, die gaat er niet meer vandoor. Wij zullen ons schip meteen weer vlot maken en naar diep water varen, misschien hebben wij in korte tijd nog een grotere vangst.'
[16] De twee doen snel wat hun bevolen wordt. Bisschop Martinus krabt zich weliswaar achter de oren - want eigenlijk heeft hij er na één keer wel genoeg van; maar desondanks doet hij toch snel wat door Mij gevraagd wordt.
[17] Beide zijn alweer in het schip dat nu pijlsnel wegschiet.
[18] IK maak onderweg tegen bisschop Martinus de opmerking: 'Vriend, jij moet hier leren om steeds flink te werken. Want wie een beetje mopperend aan het werk gaat, lukt het werk zelden! Daarom geduld, moed en volharding; de vreugde komt pas na de volbrachte arbeid!
[19] Ja, Mijn beste vriend, hier in het geestenrijk is het niets gedaan met wat je op de wereld zo vaak hebt opgedreund: 'Requiescant in pace!'*,(* Zij mogen rusten in vrede!) hier is het: werk zolang het nog dag is. Het is voldoende 's nachts te rusten wanneer niemand kan werken. Toen het bij jou nacht was, had je ook geen werk; daar echter nu ook bij jou de dag aangebroken is, moet je ook werken, want het Godsrijk is een rijk van arbeid en geen rijk om te luieren en het brevier te bidden. Daarom nu met frisse moed verder!'
[20] Kijk naar het westen, waar nog een duidelijke schemering over het water ligt. De zee golft daar zeer sterk; toch is er noch hier noch daar wind; dus kan de oorzaak van het sterke golven niets anders zijn dan een machtig grote vis! Daarom vlug er naar toe gevaren en met alle kracht aan het werk; vooral deze vis zal onze moeite belonen!'
[21] BISSCHOP MARTINUS spreekt: 'O vriend, die zal wel korte metten met ons maken met behulp van de God-sta-ons-bij. Maar waarvoor heeft men hier in dit geestenrijk zoveel en zo belachelijk grote vissen nodig? Zijn er hier dan ook vastendagen, waarop men alleen vis mag eten? Of wordt het vlees en vet van zulke vissen ook hier verzonden en verhandeld?'
[22] IK zeg: 'Ieder van jullie neemt nu snel een zwaard in de hand, want dit is een tienkoppige hydra! Dat monster heeft ons gezien en stevent nu recht op ons af. Jij Petrus, weet wel hoe dergelijke vissen worden gevangen, en jij bisschop Martinus, doe wat je broeder zal doen! Als deze tienkoppige hydra zijn slangenkoppen over het schip zal buigen, maai dan snel alle tien koppen van het lange slangenlijf af; het andere doe Ik dan wel! Het ondier is er al, dus, sla er nu op los!'
[23] Zie, Petrus slaat met zijn scherpe zwaard van de voor bisschop Martinus afschuwwekkende hydra de ene grauwe kop na de andere af van zijn pantserachtige zwarte schubbenlijf, of beter gezegd van de hals, want vanuit het lijf groeien ook tien halzen en op elk daarvan een kop. Maar onze bisschop weet maar niet goed, waar hij zal toeslaan om een kop te raken, omdat hij van pure angst bijna niets ziet en zijn ogen meer dicht houdt dan open.
[24] Maar nu heeft Petrus juist de tiende kop van de tiende hals gescheiden! Stromen bloed komen uit het monster. De zee is in de wijde omtrek door het bloed gekleurd en golft voor de bisschop ongemeen sterk door de geweldige woede van het nu volledig onthoofde ondier, dat in de ogen van de bisschop Martinus een lengte van honderdelf vadem meet en eenzelfde omvang heeft!
[25] IK zeg nu weer tot de twee: 'Petrus, leg nu dat zwaard weer op zijn plaats en reik Mij die grote haak aan; daarmee zal Ik in de buik van het monster stoten en het dan hier naartoe trekken! Jij Martinus, neemt het roer en draai het zeven graden oostwaarts; wij zullen dan met deze buitengewone vangst weer spoedig aan de oever zijn!'
[26] Alles verloopt heel ordelijk en ook het schip vaart - de buit met zich meetrekkend - snel naar de bekende oever toe.
[27] Daar nu het schip de oever reeds dicht genaderd is, kijkt DE BISSCHOP een beetje zorgelijk, om te zien hoe het met de eerste grote vis staat. Hij is heel erg verbaasd, wanneer er van de hele vis geen spoor meer te ontdekken is en zegt meteen:
[28] Maar, wat is dat nu? Daar zul je het hebben - dit tweede ondier heeft ons bijna al onze levenskracht gekost om het te vellen, gevangen te nemen en hierheen te slepen, en terwijl we ons uit alle macht inspanden is de eerste vangst verdwenen! Ik dacht al, dat we het niet stevig genoeg vast hadden gemaakt!
[29] Ei, ei, dat is toch fataal! Dat eerste monster heeft ons zoveel moeite bezorgd en nu hebben we niets voor al onze inspanningen en alle gevaar! Lieve vrienden, deze buit moeten wij wat beter bevestigen, anders gaat hij er ook nog vandoor wanneer wij er voor een nieuwe vangst op uit gaan!'
[30] PETRUS spreekt: 'Maak je geen zorgen, voor de eerste vis wordt al gezorgd! Want hier zijn nog meer werkers, die wel weten wat ze moeten doen, als we een vangst aan wal brengen. Nu zijn we echter al bij de oever; spring vlug aan wal en maak het schip vast, ik en de meester zullen de buit op de oever trekken!'
[31] BISSCHOP MARTINUS, ietwat verbluft, doet meteen wat Petrus zegt; maar wij doen voor zijn ogen wat Petrus hem zei.
[32] De tweede buit is nu ook vastgelegd en Ik zeg: 'Doordat deze vangst zo goed geslaagd is, hebben wij daarmee een zeer belangrijk werk beëindigd; laten we daarom nu aan de oever met het sleepnet de kleinere vissen uit het water halen en op de oever werpen! Want de twee grootste ondieren hebben wij verslagen en dergelijke grote vissen zullen er in dit water niet meer voorkomen; daarom gaan wij onverdroten voort met dit lichtere werk. Laten we nu weer aan boord gaan en zien hoe het met de kleine visvangst gaat!'
[33] Het gebeurt zoals Ik gezegd heb. De twee werpen het sleepnet in het water en Ik bestuur het schip. Het werk vordert gestadig, iedere keer als ze het net naar boven halen zit het sleepnet vol met allerlei vissen, die zij beide behendig op de oever slingeren; zodra de vissen de oever raken, vergaan zij terstond.
«« 18 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.