Martinus' bescheidenheid en deemoed - Het gezegende liefdemaal aan de tafel van de Heer

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 26 / 204 »»
[1] Wij gaan nu aan tafel en PETRUS brengt de wijn alsmede een toga* (* oudromeins opperkleed ) voor bisschop Martinus en zegt: 'Kijk, broeder, omdat je je kiel en hemd aan de armen hebt gegeven, mag je daarvoor in de plaats dit iets betere kleed aantrekken en daarin de ons voorgezette maaltijd tot je nemen.'
[2] BISSCHOP MARTINUS bekijkt het mooie, lichtblauwe kleed dat met purper is afgezet en zegt: 'Ach, ach, dat is voor iemand als ik ben toch veel en veel te mooi! Hoe kom je er bij? Ik, arme zondaar van top tot teen, en dan een kleed zoals Jezus, de Heiland, de waardigste van alle mensen op de wereld heeft gedragen! Dat zou toch spotternij zonder weerga zijn?
[3] Nee, nee, dat doe ik niet! Jezus was dan wel geen God, zoals de domme mensen van Hem hebben gemaakt, maar Hij was toch wel de meest wijze en de beste van alle mensen die ooit op aarde hebben gewoond. Hij was een volmaakte mens zonder zonden, in wie God zeker het hoogste welgevallen kon hebben. Ik was en ben echter de meest onvolmaakte mens vol zonden. Daarom kan ik Zijn kleed nooit aantrekken!
[4] Werkelijk, vrienden, ik zou liever geen hap brood en geen druppel van deze wijn proeven, dan op zo'n onwaardige wijze dit echte Jezuskleed aantrekken. Geef mij maar een ander, dat bij mij past. Het is voldoende, dat ik op de wereld de gewaden van Melchizédek heb gedragen en hier voor deze dwaasheid genoeg heb moeten boeten: voor de eeuwige toekomst zal ik met Gods hulp wel verstandiger zijn.'
[5] IK zeg: 'Ook goed, zoals je wilt. Er is hier totaal geen dwang. Eet en drink dan maar zonder kleed. Het zij zo!'
[6] BISSCHOP MARTINUS zegt weer: 'Daar ben ik blij om; alstublieft geen luxe voor mensen zoals ik! Maar, broeders, nu kom ik met een ander verzoek; luister! Ik ben weliswaar heel erg hongerig en dorstig, maar onze arme beschermelingen zullen zeker nog meer honger en dorst hebben. Gun mij daarom het genoegen, dat ik het voor mij bestemde deel aan deze armen geef en het zelf naar hun toebreng. De vreugde om deze armen te hebben verzadigd, zal deze keer de voornaamste verzadiging van mijn hart zijn!'
[7] IK zeg: 'Lieve broeder, een dergelijke hartewens van jou verheugt ook Mij heel erg! Maar deze keer moet het bij een wens blijven, want voor jouw armen is al uitstekend gezorgd. Kom daarom naast Mij zitten en eet en drink naar hartelust! Na de maaltijd zullen wij dan de armen opzoeken en zien of we hun een of andere bezigheid kunnen geven. Zo zij het!'
[8] PETRUS zegt: 'Heer en Meester, deelt U het brood en ook de wijn uit, want mij smaakt alles beter, wanneer U het uitdeelt, dan wanneer ik het zelf neem. Ik smeek U daarom, lieve Heer en Meester.'
[9] IK zeg: 'Ja, ja, Mijn lieve broeder, dat doe Ik heel graag voor jou, als het onze lieve vriend en broeder Martinus maar niet stoort.'
[10] BISSCHOP MARTINUS zegt: 'O, niet in het minst, beste vrienden; ik ken wel de sekte van de zogenaamde broodbrekers - jullie zullen daar op aarde waarschijnlijk wel toe behoord hebben? Alleen doet dat er hier niet toe in de geestenwereld. Wie meent dat dergelijke menselijke, vrome herinneringen hem opmonteren, moet doen wat hem goed dunkt. Ik kan nu echter alles, wat ook maar enigszins op een ceremonie lijkt, heel gemakkelijk missen. Want ik heb op de wereld aan alle ceremonieel een allemachtige hekel gekregen!
[11] Daarom mogen jullie hier het brood breken, snijden of zagen, dat blijft mij hetzelfde; als er maar op tijd wat te eten is! Ik ben het er echter mee eens, dat de heer des huizes het brood aan zijn twee knechten moet uitdelen; men eet een gegeven stuk brood gemakkelijker, dan wanneer men het zelf heeft genomen!'
[12] IK zeg: 'Nu, goed, als het je dan niet stoort, zal Ik het brood breken en zegenen en het dan aan jullie uitdelen.'
[13] Ik breek nu het brood, zegen het en geef het aan de twee.
[14] Petrus huilt bijna van vreugde; BISSCHOP MARTINUS glimlacht echter vriendelijk, omarmt Petrus en zegt: 'Wat ben je toch ook een zielsgoed mens! Het breken van het brood heeft je zeker herinnerd aan de zeer verheven hetzij echte, ofwel waarschijnlijk vroom verzonnen scène van de twee Emmaüsgangers. Ik moet ook eerlijk bekennen, dat deze mij zelf dikwijls tot tranen toe bewogen heeft.
[15] Want daaraan ligt ten eerste werkelijk een heel mooie betekenis ten grondslag. En ten tweede voelt men het verlangen en de wens, dat deze scène zich werkelijk had kunnen voordoen. De zwakke, kortzichtige mens hoort en droomt niets liever dan van wonderen, vooral wanneer zijn fantasie zich de allerhoogste Godheid als incognito persoonlijk meewerkend kan voorstellen bij de een of andere gelegenheid in het verleden. Bij een eigentijdse gebeurtenis zou dat echter veel ongeloofwaardiger overkomen.
[16] Breek dus, liefste heer, meester en vriend, maar altijd het brood; want deze vrome handeling bevalt mij ook heel goed!
[17] Zeg, lieve vriend, wat is dit een heerlijk brood! En de wijn - non plus ultra! Ik heb op aarde werkelijk nooit zoiets voortreffelijks geproefd. Is dit nu ook zo'n gedachtenwijn, dus van geheel geestelijke aard? Dat doet er echter ook niet toe! Hij mag groeien waar hij wil, als hij maar goed smaakt! God zij voor eeuwig geloofd en geprezen voor dit heerlijke maal! Nu kunnen wij er wel weer tegen tijdens het mogelijk nog komende zware werk!'
[18] IK zeg: 'Nu, Ik verheug Mij ook dat het jullie beide zo goed heeft gesmaakt. Het zij jullie gezegend! Nu gaan we echter snel naar onze armen om te zien, hoe het met hen gaat.'
«« 26 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.