Nog meer wonderbaarlijke ontdekkingen van bisschop Martinus op zijn zon - Waarom de volkeren van de zon verschillend van grootte zijn - Liefde en wijsheid als de ware grootheden van de geest - Martinus' klacht over de aarde en haar bewoners

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 48 / 204 »»
[1] BISSCHOP MARTINUS wendt zijn ogen weer naar de zon en bekijkt de grote schouwspelen en wonderlijke dingen op haar lichtende bodem. Als hij langere tijd gekeken heeft spreekt hij weer: 'Zie daar, nog steeds dezelfde zon en toch heel andere mensen! Weliswaar ook heel mooi, maar hun schoonheid is tenminste te verdragen, want ze lijken op de wezens die ik reeds op andere planeten heb gezien en zelfs op de bewoners van onze aarde.
[2] Ik zie nu overigens meerdere gordels, die parallel om de zon heen lopen. En binnen iedere zone zie ik andere mensen, sommigen groot, de anderen weer wat kleiner, weer anderen heel klein en - O drommel, drommel! Daar helemaal aan het eind zijn mensen, wat zijn die groot! O jee, op deze mensen zouden de andere zelfs wel als parasitaire mensen, in plaats van zekere kleine diertjes, heel gemakkelijk op het hoofd tussen de haren kunnen rondlopen.
[3] O Heer, o Heer, vergeef me deze enigszins onsmakelijke opmerking! Ik zie in dat deze niet op haar plaats is in dit hoogst verheven oord. Maar men kan bijna niet anders als je die enorme reuzen ziet. Ik heb weliswaar ook op enkele planeten zoals op Jupiter, Saturnus, Uranus en Miron de ontdekking gedaan, dat de bewoners daarvan groter zijn dan de mensen op de aarde die ik bewoonde, sommige zelfs aanzienlijk groter. Maar wat deze reuzen betreft, tegenover hen zijn alle bewoners van andere planeten parasietmensjes.
[4] Als zo' n reus zich op aarde zou bevinden, dan zou hij immers nog aanzienlijk boven de hoogste berg uitsteken! Nee, nee, dat is echt enorm en méér dan dat! Zeg me, mijn liefste Heer Jezus, U mijn God en Heer, waarom deze mensen toch zo verschrikkelijk groot zijn? Ik zou U weliswaar niet veel vragen, maar omdat ik U tot nu toe bij deze beschouwing nog niets heb gevraagd, vergeef me daarom deze eerste vraag. Geef mij genadig een verhelderend antwoord op mijn vraag over deze wonderlijke kwestie!'
[5] IK zeg: 'Luister dan en neem het goed in je op. Heb je op aarde nooit gezien, hoe oorlogsstrijders verschillende soorten geschut hebben van het lichtste tot het zwaarste kaliber? Als je nu in een klein geweer de lading van het zwaarste geschut zou doen, wat zou er dan met het kleine geweer gebeuren? De sterke lading zou het in allerkleinste stukjes verscheuren.
[6] Wat zou er gebeuren met een planeet, als hij vervuld zou zijn met de kracht van de zon? Zie, als de aarde slechts voor de duur van een minuut in de reusachtige lichtvloed van de zon zou worden gedompeld, dan zou ze al vernietigd zijn als een druppel water, wanneer die op een gloeiende erts zou vallen. Daarom moet de zon ook een heel groot en in verhouding tot de omvang sterk lichaam zijn, om de daarin gelegde kracht in volledige werkzaamheid te kunnen dragen en behouden!
[7] Als je een donsveertje op een ei zou leggen, dan wordt het ei niet platgedrukt, want het heeft stevigheid in overvloed om dit gewicht te kunnen dragen. Als je echter op het ei een gewicht van 100 pond zou leggen, dan wordt het ei onder de machtige druk van het te zware gewicht helemaal kapot gedrukt.
[8] Zou een reus de jas van een kind kunnen aantrekken? Zeker niet! Als hij het echter toch zou doen, wat zou er dan met de jas gebeuren? Zie, de jas zou in vele stukken uit elkaar worden gescheurd!
[9] Zo heeft in de hele schepping ieder ding zijn maat: het kleine in zijn soort in al zijn verhoudingen en het grote in zijn soort ook in al zijn verhoudingen.
[10] Zoals je echter nu ziet, dat er werelden zijn van de meest uiteenlopende grootte om een evenredig grote kracht te dragen, zo ook zijn er op de werelden in dezelfde mate geesten van verschillende grootte, voor wier voorlopige dragers ook verschillende grote lichamen nodig zijn.
[11] Nu wordt echter de ware, eigenlijke grootte van de geest niet naar zijn omvang, doch slechts naar zijn liefde en wijsheid bepaald. Maar zie, dat zijn nog oergeesten, die in vrije toestand een heel zonnestelsel in volledige werkzaamheid vervulden! Daar ze echter ook zalig deel zouden willen hebben aan Mijn Rijk, moeten ze ook de smalle weg van het vlees bewandelen! Wanneer ze het lichaam afleggen, dan zullen ze wegens hun grote deemoed en zachtmoedigheid ook slechts onze omvang hebben, - maar ook wel de vroegere, als ze deze nodig hebben.
[12] Nu weet je alles, wat je moet weten in deze sfeer en in deze toestand. Kijk daarom nu weer verder en zeg wat je zal opvallen, zodat wij gauw verder kunnen gaan naar de elfde deur! Zo zij het!'
[13] Bisschop Martinus kijkt nu weer naar de lichtvelden van de zon en ontdekt daar al snel zeer grote tempels en andere woongebouwen, ook straten en bruggen van een heel gedurfde bouw. En dan majestueuze hoge bergen, die in grote ketens om de hele zon heenlopen en deze afbakenen in gordels, die allemaal andere bewoners en andere leefwijzen hebben en andere zeden en gewoontes. Ook ontdekt hij nu, hoe aan beide kanten van de middel - of hoofdgordel twee gordels bijna in alles op elkaar lijken.
[14] Vooral echter bevallen hem toch nog steeds de mensen van de middelste gordel het beste, aan wier bijzondere schoonheid hij nu iets meer gewend is geraakt. Alleen mogen ze nog niet te dicht bij hem komen en vooral de vrouwen en meisjes niet, omdat ze te mooi en te bekoorlijk zijn. Maar zelfs het mannelijk deel wekt sterke aanvechtingen bij hem op, omdat ook zij zo bijzonder mooi en bekoorlijk gebouwd zijn, dat de aarde nog nooit een vrouwelijk wezen met zo'n weelderigheid, zachtheid, ronding en zachtmoedigheid heeft gedragen.
[15] Na lang om zich heen te hebben gekeken, ziet hij nu een gebouw in het midden van de hoofdgordel, dat aan pracht, glans en de meest rijke versiering alles wat onze Martinus tot nu toe heeft gezien in zo'n hoge mate overtreft, dat al dit andere hiermee vergeleken bijna in het niet valt. Rondom dit gebouw wandelen mensen van zo'n grote schoonheid, dat hij bij de aanblik daarvan als in onmacht neervalt en lange tijd geen woord meer kan uitbrengen.
[16] Na geruime tijd pas begint BISSCHOP MARTINUS weer, alsof hij totaal is uitgeput en meer steunend dan pratend, tamelijk onsamenhangend te spreken: 'Mijn God en mijn Heer! Ach, wie ter wereld kan zich van zoiets een voorstelling vormen? De zon een lichtgevend rond lichaam, maar wie vermoedt dat zich dit op haar bodem bevindt!
[17] Wat ben jij, aarde, tegenover deze eindeloos zaligmakende pracht? Wat zijn de op verscheurende dieren lijkende mensen op aarde in vergelijking met deze onbeschrijflijk mooie wezens, vol van hemelse glorie, schoonheid en zalige, vriendelijke lieflijkheid, waarvan de beste mens zich niet in het minst een voorstelling kan vormen!
[18] Op aarde zijn de mensen des te gevoellozer en dikwijls des te duivelser, naarmate ze in mooiere paleizen wonen, naarmate hun huid zachter is en naarmate ze zich fraaier kunnen kleden. Hier is het omgekeerde juist het geval. Ach, ach, zo iets is ongehoord en op aarde nooit gezien!
[19] Hier wonen de grootste wijzen in de meest onaanzienlijke hutjes in de bergen, zoals ik zojuist ontdek. Op aarde is de woning van de opperherder van de christenheid, die zich de meest wijze waant, juist de grootste, rijkste en schitterendste ter wereld. En zijn kleding is van pure zijde, goud en kostbare edelstenen. Hier is juist het omgekeerde het geval. Ach, ach, en de bewoners van de aarde zouden Gods kinderen zijn? Ja, kinderen van de satan zijn het vergeleken met deze zonnekinderen; ze kunnen ook niets anders zijn tegenover deze hemelkinderen!
[20] Aan deze hemelkinderen is nooit een evangelie gepreekt. En toch zijn ze wat hun natuur betreft het zuiverste evangelie zelf, wat ze kennelijk ook moeten zijn, want anders zou deze hemelse ordening in alles wat hier tevoorschijn komt beslist nooit denkbaar zijn! Ja, ja, hier herken ik duidelijk het zuiverste, waarste, eeuwig volmaakte, onvervalste en juist opgevatte woord van God in levende lijve.
[21] Zie de leliën op het veld: zij werken niet en oogsten niets voor hun schuren, en Salomo in al zijn koninklijke pracht was niet zo gekleed als een van de geringsten onder hen! Daar zie ik talloos vele van zulke leliën; ze hebben geen ploeg, geen mes, geen schaar, geen weefstoel noch borduurraam. Waar echter ter wereld woont een koningszoon of koningsdochter, die een van de allergeringste van deze hemelse leliën zou kunnen benaderen?
[22] O mensen, mensen die de aarde bewonen, haar verduisteren en verpesten, wat zijn jullie en wat ben ik tegenover deze zonnevolkeren? Heer, o Heer, wij zijn niets dan baarlijke duivels en de wereld is de hel zelf in optima forma! Daarom staan de sterren zeker ook zo ver van de aarde vandaan, zodat ze door haar niet verpest kunnen worden!
[23] O God, U bent heilig en eindeloos verheven. Maar in Uw boosheid moet U ooit een keer gespuugd hebben en daaruit moet de aarde zijn ontstaan en haar schepsels uit Uw vroegere vloek, die U ooit de oneindigheid hebt in geslingerd!
[24] O Heer, vergeef mij deze opmerking, maar ik kan haar bij de aanblik van deze hemel niet inhouden. Nu gruwel ik van de aarde en haar bewoners als van een giftig stinkend aas! _
[25] O Heer, stuur mij de eindeloze ruimte in, maar stuur mij eeuwig nooit meer naar de aarde! Want zij is voor mij de grootste hel en haar bewoners zijn onverbeterlijke duivels die zich als hoofddoel hebben gesteld, de weinige engelen onder hen tot de laatste druppel bloed te vervolgen.
[26] O Heer, o Heer, laat toch ooit een echt gericht komen over deze enige schandvlek in Uw oneindige schepping! Hoe meer ik deze heerlijkheden bekijk, des te meer dringt zich de gedachte aan mij op, dat de hele aarde samen met haar bewoners eigenlijk helemaal niet Uw werk, maar het werk van de satan, de grootste van alle duivels, is - ik zeg dit ronduit zonder een blad voor de mond te nemen. Daar bestaat slechts laster, dood en verderf, en daarvan bent U, o Heer, in eeuwigheid niet de Schepper!
[27] Ach, ach, wat heerlijk, wat heerlijk is het hier, waar de eeuwige orde van Uw woord heerst! En hoe ellendig en vol kwelling is het daarentegen op aarde, die een vloek is van U, omdat zij in alles voortdurend tegen Uw orde ingaat. o Heer, oordeel haar, richt haar ten gronde en vernietig haar voor eeuwig, want zij is Uw genade niet waard!'
[28] IK zeg: 'Wees maar rustig, je ziet nog niet de juistheid van alles, hoewel je juist hebt gesproken. Ga nu echter met Mij naar de elfde deur, daar zul je een aantal dingen duidelijker inzien en anders oordelen! Volg Mij daarom, zo zij het!'
«« 48 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.