De ontstemde bisschop Martinus - De scherpe terechtwijzing van Borem en zijn vertrek - De eenzame Martinus

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 53 / 204 »»
[1] BISSCHOP MARTINUS begint zich na deze heel krachtige toespraak achter de oren te krabben en zegt tenslotte halfluid tegen zichzelf: 'Daar heb je het al; ik heb het immers wel geweten, dat je ook hier in de hemel op niemand kan en mag afgaan! De Heer heeft me hier reeds in zekere zin alle schatten van de hemel laten zien, maar deze man praat nu met me, alsof ik misschien het volgende ogenblik al in de hel (God sta ons bij) kan zitten! Prachtige vergelding! Ik heb hem juist zo'n beetje van het helse vuur gered! In plaats daarvan doet hij nu moeite mij in dat mooie oord binnen te loodsen. Ja, zo'n vriendschap gaat beslist niets te boven!
[2] ( Iets luider tegen Borem:) Mijn beste vriend, zo langzamerhand trek je heel behoedzaam het masker van je gezicht en laat je duidelijker zien, in welke hoedanigheid je naar mij toe bent gestuurd. Goed, heel goed, handel jij maar naar je opdracht, maar ik zal de opdracht opvolgen die mijn verstand me voorschrijft!
[3] Het is waar dat ik een dom en misschien ook wel een boos plan had. Want ik wilde werkelijk de Heer een beetje weerstaan, maar alleen om mij ervan te overtuigen, wat er dan in zo'n geval met mij zou gebeuren. Maar jij hebt mij werkelijk voorbeeldig doorzien en hebt mij met grote felheid tegengehouden.
[4] Maar dat je me daarom al voor een dui - (God sta ons bij) houdt en helemaal rijp voor de hel, daarover heeft de Heer, die toch kennelijk meer zal zijn dan jij, mij niets laten weten. Ik houd mij echter aan de Heer en niet aan jou! Daarom zal ik ook doen wat de Heer mij zal bevelen: ik zal je alleen maar aanhoren bij het witte bord, waarvan de Heer mij heeft aangeduid, dat jij mij het gebruik daarvan zult leren. In alle andere dingen zal ik naar je luisteren als ik dat wil, zoals tot nu toe.
[5] Houd je dreigementen maar mooi voor je! Want daarmee zul je bij mij heel weinig bereiken, omdat ik helemaal nergens bang voor ben. Dat kun je daaruit opmaken, dat ik ook voor de Heer Zelf geen blad voor de mond neem en spreek, zoals ik voel en zoals me voor de mond komt. Ik ga nu weer terug in de zaal. Dat kun jij ook doen als je dat wilt; zo niet, doe dan wat je wilt!'
[6] Na deze woorden staat bisschop Martinus op en gaat snel de zaal in. Borem volgt hem heel vriendelijk.
[7] Als beide in de zaal zijn, merkt bisschop Martinus meteen, dat het ronde bord helemaal beschreven is. Hij gaat er snel naar toe en probeert te lezen, wat erop geschreven staat. Maar dat lukt hem niet, want hij kent dit schrift niet, dat er uitziet als hiëroglyfen. Daarom begint hij zich opnieuw te ergeren en zegt:
[8] (BISSCHOP MARTINUS:) 'Kunnen die hemelschrijvers dan niet zo schrijven, dat ons soort mensen het zelf zou kunnen lezen, zonder daarvoor een tolk te moeten laten komen? Want aan iemand in een onbekend schrift schrijven, betekent zoveel als met een Duitser chinees te willen praten. Waar dit nu weer goed voor zal of kan zijn?'
[9] BOREM valt hem in de rede: 'Vriend, juist dáárvoor, waarvoor bij jullie op aarde de uitsluitend dogmatisch latijnse ritus goed is! Want daar begrijpt ook niemand iets van, behalve wanneer hij deze heidense taal machtig is. Opdat op aarde echter vooral niemand zal begrijpen wat er zich in de zogenaamde godsdienstige latijnse ritus gebeurt, ook al zou hij het Latijn machtig zijn, moet er tijdens de mis met orgels, pauken en bazuinen een buitensporig lawaai worden gemaakt, opdat niemand zal horen, wat er allemaal gebeden of geblèrd wordt. In het andere geval echter wordt die mis zachtjes gemompeld, zodat ook daarvan niemand iets zal verstaan. Zeg, is dat ook niet dwaas - en toch bisschoppelijk?
[10] Hoe kun jij nou als een man die aan dergelijke onzin gewend is, je erover ergeren dat je dit schrift niet ogenblikkelijk kunt lezen? Kijk maar eens beter en nauwkeuriger op het bord. Misschien ontdek je daarop ook enkele latijnse brokstukjes, die met de twaalf hemeltekens mystiek vermengd zijn. Zie, boven bij het begin lees ik tenminste heel duidelijk: 'Dies illa, dies irae!'* (* 'Die dag, de dag des toorns' )
[11] Bisschop Martinus bekijkt het bord nu nauwkeuriger, ziet hetzelfde en vraagt, wat het betekent.
[12] BOREM echter zegt: 'Jij bent toch een latinist; dat zul je toch wel kunnen vertalen. Lees maar verder, er staan nog wel meer van dergelijke stukjes op. Als je klaar bent, kom je maar vragen.'
[13] BISSCHOP MARTINUS vestigt nu zijn blik intensiever op het bord en ziet de woorden: 'Requiescant in pace, et lux perpetua luceat eis!'*(* 'Zij mogen in vrede rusten, en het eeuwige Licht zal hen verlichten!' ) en weer verder: 'Requiem aeternam dona eis, domine!'** (** 'De Heer geve hen eeuwige rust') en weer verder: 'Memento, homo, quia pulvis es et in pulverem reverteris'*** (*** 'Bedenk mens, dat gij stof zijt en tot stof zult weerkeren!' )en nog een aantal van dergelijke zeer dwaze fragmenten. Nadat hij ze allemaal heeft gelezen, wendt hij zich weer tot Borem en vraagt hem zichtbaar opgewonden:
[14] (BISSCHOP MARTINUS:) 'Nu, wat moet dat met die onzin? Wat betekent dat? Waarom staat dat hier? Moet dat misschien een soort spotternij zijn met de aardse waardigheid, die ik heb gedragen?'
[15] BOREM zegt: O nee, vriend, niet in het minst. Dat alles staat daar alleen maar om je te laten zien, hoeveel dwaasheid er nog in je huist. Daarom sta je daar ook nog in de boerenkleding die je al gauw na je dood voor de bisschopsmantel ruilde, waarvan echter de kiel ontbreekt die je vrijwillig aan mij hebt gegeven, omdat ik naakt was in het huis van de Heer. Jij weet wel, bij welke gelegenheid. Opdat je deze echter ook niet zult missen, kun je hem weer terugnemen. Zie, daar onder de tafel ligt hij, gewassen en netjes opgevouwen. Neem hem en trek hem weer aan, opdat het gemakkelijker voor je wordt om je dwaasheden volledig in te zien.
[16] Ook al heeft de Heer je de oneindige genade bewezen en je het gif van de boosheid afgenomen, je hebt toch nog de grote dwaasheid behouden. Als die door jou goed wordt gevoed, kan ze in de ergste boosheid overgaan en je in een afschuwelijk oordeel storten. Want weet wel, zolang je in de geest niet volledig bent wedergeboren, ben je voor de hel allerminst veilig. Opdat je echter aan een dergelijke calamiteit zult ontkomen, moet je hier alle dwaasheid worden getoond waar je nog heel sterk aan hangt, en waarvan de Heer Zelf je nog niet kon bevrijden zonder je te oordelen.
[17] BISSCHOP MARTINUS zegt ietwat nadenkend: 'Nu, als dat zo is, dan trek ik pro primo* (ten eerste) mijn kiel weer aan, zodat ik er niet uitzie als een huisknecht, doch minstens zo goed en eerlijk als een boer.En pro secundo** ( ten tweede) laat mij nu zien, jij reeds vreselijk wijze hemelse boekhandelaar, wat mijn vermeende dwaasheden zijn die ik uit het geschrevene op dit bord moet herkennen. Maar ik kan ze werkelijk niet herkennen, omdat al deze zinnen beslist voor iedereen ernstig en ook heel wijs zijn, daar ze allemaal door zulke verheven en wijze kerkvaders werden gegeven, dat wij beide nog lang niet waard zijn hun schoenveters los te maken - en dat waarschijnlijk ook nooit zullen zijn!'
[18] BOREM zegt: 'Nu goed, luister dan. Waar en wat is dan de dag van de toorn, van het oordeel? Wie zal er dan toornig zijn en wie zal er oordelen? Denk jij dat God een God van toorn is en een God van het oordeel? O nee! Zie, God is de zuiverste en hoogste liefde Zelf, die van Zich Zelf zei: 'Ik kom niet om de wereld te oordelen, maar om iedereen zalig te maken die aan Mij gelooft en Mij liefheeft!'
[19] De Heer spreekt wel van een opwekking op de jongste dag, maar die begint echter bij iedereen meteen na de dood van zijn lichaam. Maar over een oordeel spreekt Hij alleen maar als volgt: 'Ieder heeft echter al in zich wat hem zal oordelen, namelijk Mijn Woord!' Als nu echter zo het woord van de Heer luidt, waar blijf je dan met je onheilspellend 'Dies irae, dies illa'. Dat zou dus beter kunnen luiden: 'O dag van mijn naakte dwaasheid en mijn hevige boosheid!'
[20] BISSCHOP MARTINUS zegt: 'Als jij deze tekst zo goed kunt toepassen en er naar jouw mening geen laatste algemeen oordeel bestaat: hoe leg jij dan vervolgens die teksten uit, die uit de mond van de Heer komen en die juist ondubbelzinnig de verschrikkelijke wederkomst van de Heer als onverbiddelijke rechter aankondigen? Waarin de Heer de voortekenen op zich al als meer dan vreeswekkend afschildert, zoals grote rampspoed, duurte, hongersnood, oorlogen, volksopstanden, aardbevingen, het verschijnen van het teken van de Mensenzoon aan het firmament, het opstaan en de val van de Antichrist, de verduistering van zon en maan en het naar beneden vallen van de sterren aan de hemel. En waarin Hij tenslotte de verschrikkelijke voorbereiding voor het oordeel op de Jongste Dag en aan het eind daarvan het verschrikkelijke gericht zelf beschrijft: hoe de vervloekte ketters, hoerenlopers en echtbrekers naar de dui… God sta ons bij moeten lopen onder begeleiding van miljarden bliksemstralen, die uit de monden van de uitverkorenen en van de engelen Gods als een maar al terechte vloek over al die talloze verdoemde ketters, zoals jij er ook een bent, zullen uitgaan?
[21] Zeg nu eens, jij overmoedig wijze boekhandelaar, hoe verklaar je dat dan? Ben ik dan ook dom, dwaas en bovendien nog slecht, als ik dit woord van God geloof?'
[22] BOREM zegt: 'Huichelaar, hoe kort nog maar houdt jij Christus enigszins voor God, terwijl je bij de kleinste beproeving weer afvalt als een dor blad van de boom! Ik zeg je, als je tijdens je hele aardse leven ook maar het kleinste beetje materiële geloof zou hebben gehecht aan deze woorden van Christus, dan zou je hier allang in een ander kleed staan. Maar daar je noch de uiterlijke, letterlijke betekenis van het evangelie en nog veel minder de innerlijke, geestelijke zin gelovig hebt aangenomen en daarnaar hebt gehandeld, sta je hier nog als iemand die bij het zien van al de oneindige wonderen Gods en bij het luisteren naar duizend wijze lessen uit de mond van God Zelf, de oude, onverbeterlijke stijfkop blijft!
[23] Wie kan jou begrijpen en wie kan en wil jou leiden? Want als je al eens enig geloof en een soort deemoedigheid toont, dan ben je het volgende ogenblik al weer een wezen, dat in plaats van geloof hoogstens een schijnheilige huichelarij laat zien en in plaats van deemoed en liefde maar al te duidelijk blijk geeft van de allerergste hoogmoed en haat.
[24] Denk jij nu, dat mijn wijze les jou ook maar enigszins van nut zou zijn? O, ik ken je! Wat voor nut heeft de werkelijk wijze les van het kleine maanwezen voor jou gehad? Zie, jij werd zelfs in de zichtbare tegenwoordigheid van de Heer alleen maar bozer, des te wijzer de maanpriester Piramah je tegemoet trad. Ook al zou ik je nu ook de meest grondige uiteenzetting geven op de vraag, die je stelt om je trots te voeden, dan zul je daardoor niet beter, doch alleen maar bozer en slechter worden.
[25] Daarom zul jij, zolang je zo blijft als je nu bent, van mij geen lessen en aanwijzingen meer krijgen. Om je echter van nu af geen aanleiding tot ergernis meer te geven, laat ik je nu in opdracht van de Heer alleen. Je kunt van nu af aan vrij doen en laten wat je wilt. Maar bedenk, dat voor jou van hieruit beide wegen, naar de hemel zowel als naar de hel, even ver open staan en ook de daarmee verbonden verklaring, wat in het evangelie werkelijk gezegd is over de verschijning van de laatste tijd!'
[26] Na deze woorden verdwijnt Borem en bisschop Martinus is nu helemaal alleen en volkomen aan zichzelf overgelaten. Nu pas komt het er op aan, wat hij zal doen en hoe hij met al de wijze lessen in en om zich heen zal omgaan.
[27] Bisschop Martinus roept nu weliswaar heel luid om Borem, maar deze komt niet meer opdagen. Hij roept ook om de Heer en om Petrus; maar ook van deze twee is nergens iets te bespeuren. Hij loopt nu weer naar de deur van Mercurius en ziet deze planeet wel, echter van grote afstand. Hij gaat naar de deur, waardoor hij vroeger bij nummer 1 de mooie kudde lammeren heeft waargenomen, ziet door deze deur echter niets dan de tamelijk verlaten weide, waarop hij die mooie kudde voor de eerste keer had gezien, voorzien van de lijst met hun namen.
[28] Daarop loopt hij ook langs alle andere deuren en ziet wel de zon, de andere planeten en de maan, maar allemaal op grote afstand, zoals op natuurlijke wijze vanaf de aarde. Alleen de zaal is er nog in haar vorige gedaante, in het midden het reeds vaker vermelde bord en daarnaast het astronomische mechanisme.
[29] Maar deze dingen bevallen onze bisschop Martinus niet. Daarom gaat hij nu naar de uitgangsdeur en wil het huis van de Heer binnensnellen, maar ook dat is onzichtbaar geworden. Omdat hij ook dat niet meer ziet en de kleine tuin om zijn huis er zeer naargeestig uitziet en hem niet uitnodigt tot een opmonterende wandeling, gaat hij totaal wanhopig weer zijn huis binnen, waar hij alles precies eender en onveranderd aantreft.
[30] Dan staat hij een poosje als een pilaar voor het witte bord, dat aan de ene kant leeg is en aan de andere kant nog beschreven met de zojuist opgenoemde latijnse spreuken. Als hem dat na een tijdje begint te vervelen, loopt hij een paar stappen naar voren, naar het astronomische mechanisme en begint weer de aarde te bekijken. Maar hij durft niet te gaan praten, omdat hij nu begint te merken, dat het er met hem heel vreemd voorstaat.
«« 53 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.