Martinus' alleenspraak - Kritiek op de kerk - Ontdekking van een vesperhoek

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 54 / 204 »»
[1] Na een tijd van twaalf aardse uren, waarin hij de geestelijk kunstige wereldglobe helemaal heeft doorgrond en er niemand meer bij hem is gekomen, begon hij weer het volgende gesprek met zich zelf te voeren:
[2] (BISSCHOP MARTINUS:) 'Zo, zo - daar heb ik dan weer eens de aarde bekeken en ik moet zeggen, dat het er schandelijk toe gaat! Nee, deze bedriegerijen, deze valsheden, deze schandalige politiek en die onnoemelijke gruwelen die er in alle landstreken worden bedreven! Dat gaat werkelijk zelfs alle begrip van de engelen te boven!
[3] Nee, je moet wel de grootste afschuw van alle leven krijgen, als je op aarde die schandelijke ontaarding zo regelrecht gadeslaat. Temidden van de opvallendste wonderen van God hebben zoveel miljoenen mensen bijna geen begrip van Hem en gedragen zich op zo'n eigenaardige, heerszuchtige manier, alsof ze werkelijk eeuwig willen leven op een wereld, waarop toch van alle kanten miljardenvoudig het stempel van de dood is gedrukt. Werkelijk, dat is toch merkwaardig, merkwaardig. Ik ben weliswaar ook nog een rund, maar dit is toch al te dol!
[4] Mijn roomse collega's houden wel conclaven en concilies. Maar de reden daarvan is niet de Heer en de Geest van het evangelie, doch alleen de aller verwerpelijkste heerszucht die daar in het geheim overlegt, door welke schandelijke middelen ze het snelst haar doel zou kunnen bereiken!
[5] Op dezelfde manier proberen ook de protestanten door de macht van het zuivere verstand spoedig over de hele aarde te heersen en haar dan nieuwe wetten voor te schrijven, die er meer op gericht zijn om de wetgevers ten goede te komen, dan degenen voor wie de wetten bedoeld zijn.
[6] De hoge bisschoppelijke Anglicaanse Kerk in Engeland geeft zich ook heel veel moeite om de leer van het geven door allerlei schandelijke middelen binnen haar gemeente sterk uit te breiden. Maar zelf geeft ze een dode kat nog geen gat in de grond om hem te begraven!
[7] Kortom, op aarde gaat het echt al zó toe, dat het kennelijk in de hel nooit erger kan toegaan. Daarom weg met jou, jij schandelijke wereld! Wie voordien niet slecht was moet wel slecht worden als hij alleen maar naar je kijkt - om maar niet te spreken van iemand die op jouw bodem zo' n vijftig jaar zelf het ambt van een rooms bisschop heeft bekleed!
[8] Ik ben ook werkelijk een heel slecht loeder van een geest hier in dit pseudo-hemelrijk, maar wat kan ik doen? Misschien zal mijn slechtheid wel na ongeveer 2000 echte jaren verdwijnen, wanneer al het aardse uit mij verdwenen zal zijn? O, ik stuk rund, ik stuk rund!'
[9] Na deze alleenspraak wordt bisschop Martinus weer stil en overlegt bij zich zelf wat hij nu zal doen; maar er valt hem helemaal niets geschikts in.
[10] Na lang gepieker schiet hem plotseling te binnen, dat hij de mooie galerijen van zijn huis nog niet heeft doorzocht en bezichtigd. Hij begint daarom naar de opgang te zoeken, om daar te komen. Maar deze is verborgen, zodat hij hem niet kan vinden. Hij gaat daarom naar buiten en zoekt buiten zijn huis naar de trap. Maar ook daar is nergens een spoor van een trap naar de galerijen te ontdekken.
[11] Het komt hem trouwens heel komisch en onbegrijpelijk voor, dat zijn huis van binnen uit een enorme hal bestaat, terwijl het er van buiten niet veel groter en voornamer uitziet dan het huisje van een of andere kluizenaar op aarde. Ook verwondert hij zich er niet weinig over, dat hij buiten dit tuinhuis geen spoor van de twaalf binnenste zijvertrekken ontdekt, terwijl deze binnenin het huis toch zo'n wonderlijke rol speelden.
[12] Omdat hij zich echter een tijdlang buiten zijn huis ophoudt en niets van al datgene vindt, wat hij graag zou willen vinden, loopt hij daarop wat landerig een tijdlang in zijn kleine tuin heen en weer en vindt enkele onaanzienlijke bessen, die hij al gauw plukt en opeet, omdat hij wat honger begint te krijgen. Maar deze kost smaakt hem nu juist niet al te goed, zodat hij daarvan maar niet te veel eet. Wel zoekt hij nog een tijdje verder, maar omdat hij niets vindt, gaat hij weer zijn huis binnen en geeft het dan ook op, om nog naar de galerijen te willen gaan.
[13] In huis begeeft hij zich weer naar het witte bord en bekijkt het van voren en van achteren, maar ontdekt nog geen veranderingen: op de voorkant is het nog steeds leeg en op de achterkant die naar het astronomische mechanisme is gewend, staan nog de eerdergenoemde latijnse spreuken, dus voor onze bisschop Martinus niets interessants. Hij gaat daarom weer naar een deur en wel naar die van de zon, opent deze en ziet vandaar heel in de verte de zon en vermaakt zich tenminste met haar licht, omdat hij anders niets kan ontdekken.
[14] Nadat hij ongeveer een paar uur lang, naar zijn gevoel gerekend, naar buiten heeft gekeken, begint hij nu weer als volgt met zich zelf te praten:
[15] (BISSCHOP MARTINUS:) 'De aarde is over het geheel genomen wel een gekkenhuis, maar zo dom als deze vermeende hemelse wereld is ze toch niet. Want wat op de aarde is, dat is er en blijft zoals het is, of komt tenminste als hetzelfde weer tevoorschijn.
[16] De sterren aan het firmament zijn steeds hetzelfde - een huis blijft zo lang gelijk, tot men het heeft afgebroken en in zijn plaats een ander heeft neergezet. Hier echter is alles alleen maar als een domme droom. Je hebt het een keer gezien, maar keer je je om en je zou het nog eens willen zien, misschien van een andere kant, dan is er geen spoor meer van al datgene, wat je eerder van de ene kant had gezien.
[17] Neem nu alleen maar deze deur, waardoor ik nu naar een verte kijk van vele miljoenen mijlen. Waar is die, als ik hem buiten het huis zoek? Geen spoor is er van te vinden.
[18] Hier is meteen buiten de deurposten een onmetelijke, donkerblauwe, lege ruimte duidelijk te zien, terwijl in haar diepste diepte de zon ter grootte van een klein bord prijkt. Kom je echter op deze plaats buiten het huis, dan zie je niets van een deur en nog minder iets van een zon. Hoe zit dat nu toch? Wat is dat?
[19] Werkelijk, wie dat begrijpt, die moet kennelijk meer dan alleen maar de tafel van één begrijpen. Of het moet zijn dat hij nog een grotere ezel is dan ik, omdat ik tenminste nog inzie, dat dat alles maar loos gezichtsbedrog is. Zo zouden ook alle geleerden op aarde zeker een en al verbazing zijn als je hun zou zeggen, dat je hier in huizen woont die buiten veel en veel kleiner zijn dan van binnen.
[20] O, dat zijn dingen, wie daar niet gek van wordt, die zal dat wel nooit worden! Wat moet ik nu doen? Hier blijven? Dit is een hele beroerde geschiedenis - alleen zijn en niets te eten hebben!
[21] Het is natuurlijk merkwaardig, dat je ook als geest in deze zo te zeggen hemelse geestenwereld gevoelig wordt voor honger en dorst, maar het is nu eenmaal zo. Dus hongerig, dorstig en niets te eten en te drinken! Dat is dan wel verdraaid grappig! Toch zal er helaas niets anders op zitten dan hier te blijven, waar in de kleine tuin nog enkele miezerige bessen te vinden zijn voor de uiterste nood.
[22] Maar wacht, er schiet me iets te binnen, dat haal je de koekoek! Hier buiten deze zonnedeur ligt immers een oneindige vrije ruimte! Wat zou je kunnen gebeuren, wanneer je in deze oneindige ruimte zou springen? Want naar beneden en naar boven is er niets, dus vrij!
[23] Als ik nu mijn hoofd buiten het deurkozijn steek, dan zie ik niets van het huis, maar ook niet het minste spoor van een wand, een dak of een of ander fundament. Kortom, het is helemaal leeg. Alleen als ik mijn hoofd weer terug trek, dan zie ik weer mijn zaal, zoals die er altijd heeft uitgezien. Dus van een gat in je hoofd vallen kan al helemaal geen sprake zijn, want er is daar nergens een voorwerp waarop je zou kunnen vallen. En al zou het er wel zijn, ik ben toch immers een geest, wiens gewicht behoorlijk licht hoort te zijn! Laat ik daarom moedig naar buiten springen; wie weet wat ik tijdens zo'n oneindige luchtreis allemaal voor ervaringen zal opdoen!
[24] Maar wacht, mij schiet nog iets beters te binnen. Waarom zou ik dan in deze holle zonneruimte springen? Ik heb immers bij deur nummer 1 het mij bekende weiland gezien. Hoe zou het zijn, als ik daar eens mijn wandeling uitprobeerde? Misschien zou ik daar ergens bij de mooie lammeren uitkomen. Goed, goed, deze gedachte is beter; daarom naar deur nummer I!
[25] Kijk eens, ik ben er al; het is werkelijk nummer I! Maar waar is dan het weiland? Kijk, dat is al weg! Ik zie niets dan een heel dichte, grijze nevel! Verschijnt deze late herfstgast van de aarde soms ook al hier in de geestenwereld? Waarom ook niet? Er zijn toch ook hemelse wolken, waarom zou er dan niet ook een hemelse mist bestaan. Maar naar buiten gaan zal ik nu toch maar niet. Je kunt eigenlijk niet weten, wat je allemaal in zo'n nevel zou kunnen tegenkomen!
[26] Hoe zou het zijn, als ik door de deur van Mercurius een echte salto mortale zou proberen te maken? Misschien zou ik daardoor mettertijd met deze planeet in nadere aanraking komen en daardoor misschien ook met de mooie Mercuriaanse, voor wie ik - God vergeef me mijn zonden - een echte, zoals men in het gewone leven pleegt te zeggen, brandende hartstocht voel. O, van haar nu zo'n half kusje en een beetje betasten van haar boezem, dat moet wel een echte godenlust zijn! Dus op naar de deur van Mercurius! Dat is meteen de volgende na deze.
[27] Ik ben er al. Dat is de deur, maar ze is dicht! Ik zal haar openmaken. Maar - wat is dat nu? Ah, dat is niet slecht! De deur ging open en in plaats van het uitzicht op de verre sfeer van Mercurius zie ik een wandkast, die rijkelijk voorzien is van voedsel. In het onderste gedeelte is ook een hele batterij wijnflessen neergezet. Ja, nu het zo ligt, blijf ik zonder meer hier. Het ga je goed, schone Mercuriaanse! Het ga jou ook goed, oneindige zonneruimte, zeer goed; want nu is deze smalle, goed voorziene tafel mij des te liever!
[28] Werkelijk, dat verandert mijn hele stemming! O, mijn lieve Heer Jezus, dat is zeker Uw werk! O, nu zijn we weer helemaal verzoend, jij, mijn beste boekhandelaar. Kom hier, zodat ik je kan omarmen! Je komt weliswaar niet, maar dat geeft niet,ik heb je daarom toch van harte lief. Nu wil ik meteen de communie houden in naam van de Heer!'
«« 54 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.