De werkijver van de roomse kloosterzusters - Loon naar werken

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 59 / 204 »»
[1] De woordvoerder gaat nu meteen terug naar de deur van het huis waar de zusters zijn, roept ze en brengt ze dan bij bisschop Martinus.
[2] Als ze nu zo allemaal rondom BISSCHOP MARTINUS staan, vraagt deze hen meteen: 'Lieve zusters en dames, hoe staat het dan eigenlijk met jullie? Hoe zijn jullie toch in zo'n ellendige toestand geraakt? Jullie hebben toch zeker gebiecht en zijn vaak genoeg ter communie gegaan, hebben in het koor gezongen en ontelbare rozenkransen gebeden, alhoewel misschien vaak meer gekwebbeld dan gebeden.
[3] Ook aan andere gebedsoefeningen zal het zeker niet hebben ontbroken. En zullen jullie je zeker streng aan alle vastendagen hebben gehouden en de heilige relikwieën, het wijwater, de wierook en de klokken en belletjes in hoge ere hebben gehouden. Ook hebben jullie in je vroegere werk zeker onvermoeibaar jullie plichten vervuld. Blijft daarom de vraag, zoals ik meteen in het begin al heb gezegd: Hoe is het dan mogelijk dat jullie zo in deze ellende terecht zijn gekomen?'
[4] EEN VAN DE ZUSTERS VAN LIEFDE zegt: 'O beste vriend, dat zal de lieve Heer God allemaal beter weten dan wij. Ik zeg je: ik en ook al deze zusters van mijn orde waren echte martelaressen!
[5] Dag en nacht waren we op de been; onvermoeibaar verzorgden wij de zieken; deden vaak zelfs meer, dan wat de toch al strenge orderegel ons oplegde. Wij vastten ook nog en baden onophoudelijk; wekelijks gingen wij meermalen te biecht en ter communie. En als we dan toch nog soms zinnelijke gedachten over het huwelijk kregen, dan riepen wij luid: 'Jezus, Maria en Jozef, sta ons bij en bewaar ons kuis lichaam voor zulke duivelse aanvechtingen!'
[6] En als dat drie keer achter elkaar nog geen resultaat had opgeleverd, dan liepen wij de kerk binnen. Als dat ook niet hielp, dan kastijdden wij ons zelf dikwijls tot bloedens toe en bekleedden ons met het allerscherpste cilicium* (* boetegordel van ijzerdraad met punten naar binnen ) op het blote lijf; en als dat dan nog niet het gewenste resultaat had, dan moest de biechtvader soms met duivel uitdrijvende middelen te hulp komen, die echter helaas alleen bij de jongere zusters met goed resultaat konden worden aangewend. Bij ons ouderen moesten dan ijskoude baden in plaats van duiveluitdrijving worden aangewend, soms ook nog een aderlating.
[7] Zie, beste vriend, zo streng was ons leven; menige kettinghond zou ons zeker niet hebben benijd, als hij verstand zou hebben!
[8] Dat wij voor zulke inspanningen met recht hier de hemelse vreugde verwachtten, zal toch niet onbillijk zijn voor ons kettinghondenbestaan op aarde. Dus verwachtten wij zoiets dan ook met een onwankelbaar vertrouwen, zoals het allen beloofd is die om Christus' wil op de wereld alles verlaten en vanwege de hemelse glorie het smalle, doornige pad van het kruis hebben gekozen!
[9] Maar zie nu de hemelse glorie waarop we gehoopt hebben eens aan! Zien we er niet uit als de meest verschrikkelijke heksen? Met donkergrijze gezichten en een kleding die bestaat uit de smerigste lompen. We zijn zo vet als de mummies die men nu en dan in de woestijnen van Afrika vindt, zo hongerig als een haai en zo dorstig als de Sahara zandwoestijn! Dat is nu onze hemel waar we met zoveel zekerheid op hoopten! Wat moet je nu van een dergelijke goddelijke gerechtigheid denken?
[10] Toen ik van de aarde hier aankwam, zag ik hoe een heel slecht mens, niet anders dan een hoer, door stralende engelen werd afgehaald en naar de hemel werd geleid - zo'n canaille. Bij mij kwam er nog geen kat, laat staan een beter schepsel uit de hemel! Ik vraagje, is dat soms gerechtigheid? Ach, wat een ellende, wat een ellende!
[11] Ik heb veel eerlijke meisjes die jong, rijk en mooi waren, tot mijn orde gebracht, die mij nu vervloeken, omdat ik ze zo schandelijk zou hebben bedrogen. Dat mankeert er nog maar aan. Voor zo'n ijver van mijn kant zelfs nog een vervloekte verantwoording voor de eeuwige rechter!'
[12] Hierop komen MEERDERE JONGE ZUSTERS VAN LIEFDE naar voren en roepen: 'Ja, ja, jij oud loeder, jij oud beest bent van alles de schuld! Heb jij soms niet de tong uit je mond gepraat om ons over te halen, in jouw miserabele liefdadigheidsorde te treden? Toen wij weigerden om professie* (* gelofte afleggen) te doen - omdat wij in de wereld toch betere vooruitzichten hadden, dan wij die in jouw hoereninrichting hebben leren kennen - riep je toen niet dood en duivel te hulp, om ons van uittreding af te brengen?
[13] En toen we dan - grotendeels onder dwang - de schandelijke gelofte aflegden ongeveer zoals een rekruut de militaire eed van trouw zweert, namelijk onder de dwang van 'je moet, anders ben je van de duivel!' - werden wij daarna nog erger behandeld dan de armste zielen in het vagevuur of zelfs in de hel. Wij mochten onder dreiging met strenge straf niet eens onze lieve ouders een woord vertellen, hoe schandalig en smadelijk wij werden behandeld. Alleen bij de biechtvader mochten we klagen en dat alleen in de biechtstoel, omdat hij over zo' n klacht dan zelf moest zwijgen!
[14] Wij eisen nu van jou de beloofde hemel, en dat met meer recht dan jij de jouwe. Waar is die hemel? Breng ons er naar toe, of wij vergrijpen ons voor eeuwig aan je!'
[15] De eerste non gooit zich nu voor bisschop Martinus op de grond en smeekt hem om bescherming.
«« 59 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.