Het naderen van de catastrofe - De oude slang, de twaalf engelen van het oordeel en de afgrond - Heerlijke overwinning en kostelijke beloning

Jakob Lorber - Bisschop Martinus

«« 85 / 204 »»
[1] BISSCHOP MARTINUS zegt: 'Juist, juist, ja, je hebt in alles gelijk. Achter deze muur zie ik nu twaalf grote geesten, elk heeft een reusachtig zwaard in de rechterhand. Ah, ah, dat is nog eens een zwaard! Met een dergelijk zwaard zou een geest wel de hele aarde als een appel in één klap in tweeën kunnen klieven. O drommels, de geesten zijn echter al zo verschrikkelijk groot, dat ze een hele wereld tussen twee vingers zonder omhaal zouden kunnen fijnmalen. O drommels, drommels, de muur begint nu steeds woedender tekeer te gaan. Broeder, dat ziet er volledig uit als een laatste oordeel. Sapristi, sapristi!
[2] Maar nu zie ik, dat het water in de kelk iets rustiger wordt. Het hele badende gezelschap ligt onder de, ofschoon nu rustige, nog steeds sterk stomende waterspiegel alsof ze allemaal dood zijn. Men hoort nu geen geluid meer van hen. Alleen de twee afgezanten zeggen iets tegen elkaar, ik kan echter niet horen, wat ze eigenlijk met elkaar afspreken. De ene houdt nu ook een staf in zijn hand, net als die van Aäron, en heft hem in de hoogte. Wat zal er nu weer tevoorschijn komen?
[3] Aha, zie maar eens naar de muur; die wordt nu steeds groter, schuift steeds dichter bij en verheft zijn rug nu eens hier, dan weer daar tot een verbazingwekkende hoogte. Ach, dat is echt vreselijk om aan te zien. Nu zie ik ook duidelijk de verschrikkelijk uitziende kop van dit hellemonster. Wat is dat toch in 's hemelsnaam voor iets afschuwelijks, daar is geen naam voor! Het komt almaar dichter bij!
[4] Nu heft het zijn reusachtige, afschuwelijke hoofd op en spert zijn muil zo verschrikkelijk wijd open, alsof het de hele schepping zou willen verslinden. Het begeeft zich, zoals ik nu zie, regelrecht naar de kelk. Nee, als het deze pakt, zal het daarmee maar net een holle kies kunnen vullen.
[5] Nu is in de kelk alles in volle rust; in plaats daarvan echter spuwt het vreselijke gat daar beneden op de plaats van het vroegere klooster des te meer rook en nu ook al gloed en vlammen uit. O sapristi, nu is het monster geen duizend stappen meer van de kelk af!
[6] Wat zal er nu gebeuren? De twaalf reuzengeesten houden wel hun verschrikkelijk grote zwaarden in de hoogte, maar ze slaan er nog niet op in. Hun ogen zijn vast gericht op de ene afgezant met de Aäronstaf in zijn rechterhand. Deze beduidt nu het monster om zich terug te trekken; doch het monster trekt zich daar niets van aan, maar schuift steeds dichter naar de kelk toe.
[7] O,o, dat ziet er heel dreigend uit! Weer wenkt de ene afgezant met de staf, maar tevergeefs. Ah, wat ziet dit monster er nu lelijk uit! Het laat zich niet in de war brengen en kruipt steeds dichter naar de kelk toe. Nu gebaart de bode weer met de staf, maar ook dit gebaar is vruchteloos.
[8] O, o, o - nu is het met zijn kop al bijna bij de rand van de grote kelk en doet met een reusachtig lange, gespleten tong pogingen om de kelk om te stoten. Maar de kelk staat stevig en laat zich ook niet in het minst in beweging brengen. Ook binnenin beweegt niets, noch het water noch de vroegere bewoners ervan.
[9] Zie, dit kolossale beest wordt steeds opdringeriger. Nu verheft de ene afgezant zijn staf weer en gebaart het opdringerige beest weer, dat het van de kelk weg moet gaan. Maar dat heeft weinig nut, omdat het beest zich op de wenk met deze staf helemaal niet wil verwijderen.
[10] Nu doopt de ene de staf in de kelken geeft een teken aan de twaalf machtige geesten, en - O wee, o wee! - deze slaan er nu op in! En zie, zie, dit beest is nu in twaalf stukken geslagen!
[11] O jee, o jee! Broeder, dat gaat nu woedend en razend tekeer! Wat verschrikkelijk krimpen en kronkelen nu de twaalf afzonderlijke delen! Als afzonderlijke bergen springen ze nu op deze uitgestrekte vlakte rond en wentelen zich steeds dichter naar het afschuwelijke gat.
[12] Ach, en de kop, o God, o God, dat is afschuwelijk! Ik zeg je, de kop, de kop! Die maakt sprongen tot aan het zichtbare firmament en grijnst wel in zo'n onbeschrijflijke boze woede naar de twaalf geesten, dat deze groten bijna beginnen te huiveren voor de vreselijke aanblik.
[13] Maar nu wordt de kop door de ene met de staf naar de rand van het gat gedreven en ook - Goddank - er in geduwd. Wat levert dat een rook, gloed en vlammen op! O, o, dat knettert en spettert nu, dat het afgrijselijk is.
[14] Maar nu worden ook de andere elf delen door een onzichtbare macht in hetzelfde gat gedreven en storten daar onder afgrijselijk geknars in. Daar ontstaan nu rook en vlammen, alsof men de hele aardbol in brand heeft gestoken.
[15] Nee, nee, dit geknars, dit donderen! Vriend en broeder, ik ben er nu gewoonweg sprakeloos van. Werkelijk, om het gruwelijke van dit woeden en razen uit deze poel te beschrijven, zou men de tong van een allervurigste cherubijn moeten hebben. Maar het moet nu maar woeden en razen zoals het wil. Omdat dit verschrikkelijke beest nu eenmaal in veilige, vaste helse bewaring is, ben ik al heel blij. Hieruit zal dit monster toch zeker niet zo gemakkelijk meer tevoorschijn komen!
[16] Nu zijn ook de beide afgezanten weer bij de kelk. Ook de twaalf grote geesten naderen nu de kelk; maar naarmate ze dichterbij komen, worden ze steeds kleiner. Ach, dat is ook merkwaardig: Eerder waren het zulke reusachtige, kolossale wezens en nu zijn ze nauwelijks groter dan de beide andere afgezanten. Dat is echt heel vreemd!
[17] Nu zijn ze ook al helemaal bij de twee en wat zie ik? Allen buigen zich diep, vooral voor de ene die nog de Aäronstaf in zijn rechterhand houdt. Dat moet wel zo'n echte aartsengel zijn uit de hoogste hemel?
[18] Nu zegt deze ene tegen de twaalf: 'Broeders, til de kelk op en draag hem naar de poort van de hel! Zet daar het voetstuk boven deze poort, opdat het opstijgen van het kwaad eindelijk eens een grens gesteld zal worden, zodat het niet gemakkelijk weer de macht zal krijgen om deze arme mensen tot verderf te brengen. Voor het weer tot leven brengen van hen waren alle machten der hemelen in Mij nodig. Doe dit dus!
[19] Nu tillen de twaalf de kelk op en dragen hem er heel behoedzaam naar toe. Ze zetten het voetstuk precies boven het nog stevig dampende en rokende gat, dat nu dus geen rook meer naar boven kan drijven, omdat het met het voetstuk van de kelk goed hermetisch afgesloten is. Ach, nu ziet het er in deze omgeving al heel wat lieflijker uit. Wat ik nu nog zie, is dat het hele badgezelschap zich weer begint te bewegen in het water van de kelk. Nou, nou, God zij dank, dat deze toch weer tot leven komen!
«« 85 / 204 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.