Vier vragen met betrekking tot de maan

Jakob Lorber - Aarde en Maan

«« 78 / 80 »»
[1] Vraag 1. O Liefdevolle Heer en Heiland! Hoe vereren de maanmensen U? Vormen ze onder een of ander opperhoofd een kerk of staat?
[2] Vraag 2. Hoe voeden ze hun kinderen op?
[3] Vraag 3. Wat denken ze van onze aarde, en weten ze dat U op aarde mens bent geworden en door Uw bitter lijden en sterven de zonden van de wereld hebt weggenomen?
[4] Vraag 4. Hoe veroorzaakt de maan het slaapwandelen of somnambulisme?
[5] Jullie kunnen al deze vragen op aarde zelf precies beantwoord zien en wel om die reden, dat tussen de mensen van de aarde en die op de maan in geestelijk opzicht geen wezenlijk verschil bestaat; want, zoals jullie toch al bekend is, zijn de maan bewoners niets anders dan mensen van deze aarde, die zich moeten beteren en ze brengen, zoals elke andere geest, hun werken met zich mee. Dat echter de werken van degenen die naar de maan zijn verhuisd nu juist niet van de beste soort zijn, is al wel duidelijk door het feit dat ze daarheen werden gebracht.
[6] Willen jullie iets weten over de verering die de bewoners van beide zijden van de maan Mij toedragen?, kijk dan eens naar het wereldse volk van deze aarde en je zult een getrouwe afspiegeling zien van hoe de maanbewoners Mij vereren.
[7] Welke eer bewijzen de wereldse mensen op aarde Mij en met wat voor lofprijzing betalen ze Mij de gepaste tol? Besteden deze wereldse mensen niet al hun zorg aan hun vuile lijf? Sommigen zijn altijd door bezorgd bezig om te bedenken met welke vodden ze de mesthoop van hun geest zullen omhullen. Weer anderen zijn bezig met te bedenken wat voor heerlijk eten ze wel niet zullen klaarmaken om dat dan daarna in hun maag, als de werkelijke arbeidsplaats van de dood, naar binnen te schuiven. Weer anderen zijn bezorgd over hun prachtige huis, over een schitterende inrichting, zachte stoelen en sofa' s, glanzende tafels en heel zachte bedden om daarin des te gemakkelijker, zowel overdag als 's nachts, te luieren en er nauwkeurig acht op te slaan, dat hun innerlijk meest geliefde vriend 'maag' toch niet een of andere beledigende druk of zelfs een iets pijnlijke kwelling zou ondervinden. Ook zijn deze vrienden van de maag heel erg bang voor zonnestralen, waarom ze dan ook zorg dragen dat niet teveel zonlicht door het raam naar binnen komt, waarom ze hun ramen dan ook met allerlei vodden behangen. Merken jullie niet dat zulke mensen hier al een flauwe verwantschap vertonen met de holbewoners op de maan, die, omdat ze zich niet meer zulke prachtige huizen kunnen inrichten en niet meer in staat zijn hun ramen met vodden te behangen, daarom voor de zonnestralen in hun holen vluchten en daarin ook tot laat in de middag blijven, net zoals de mensen op aarde die het zich gemakkelijk maken, zichzelf goed doen en die vanuit hun kamers in mooi beklede en verende wagens stappen om, naar hun mening, voor hun lichamelijke gezondheid wat passende beweging te nemen. En weer anderen hebben geen belangrijker werk dan zaken doen en met geld woekeren. En nog weer anderen hebben geen andere gedachten dan zich op te dirken, wat vooral door het vrouwelijk geslacht ijverig wordt betracht en wel met het rechtschapen doel een of ander onervaren jongmens daardoor voor de mal te houden en grof te bedriegen. Dit doet trouwens geen rechtschapen meisje, want als ze haar werkelijke innerlijke waarde erkent en daardoor ook de waarde van haar medemens, vraag je dan af, zou ze zich dan wel zo opdirken om iemand te bedriegen en te doen als de joden, die het slechte metaal oppoetsen om het als goud aan een of andere dwaas te verkopen? Ik zeg: dat zal ze niet doen, omdat ze erkent dat ze geen namaak, maar echt goud is, waarvoor ook geen dwaas maar een verstandig mens nodig is om dadelijk te erkennen dat het goud is en het voor de juiste prijs te nemen. Zie - Ik zou nog heel veel meer over wereldse mensen kunnen vertellen; maar het is ter verduidelijking van de zaak niet nodig.
[8] Jullie weten dat Ik eens heb gezegd dat niemand zich zorgen moet maken over wat hij zal eten of drinken en ook niet over zijn kleding, maar hij moet alleen maar Mijn rijk zoeken en diens gerechtigheid, en dat is Mijn grote liefde tot hen, die Mij ook, net zoals Ik hen, boven alles liefhebben. Hoe staat het dan met de verering voor Mij van een beter soort mensen op aarde, die voor het verzorgen van hun lichaam per dag drieëntwintig uur nodig hebben, terwijl Ik wordt afgedaan met nauwelijks een verloren uurtje. Is dat wel het rijk van God zoeken? Ik zeg jullie, de kikkers op de plassen en de mollen in de grond zouden jullie wel als belerende apostelen kunnen dienen, want werkelijk, de kikker kwaakt de meeste tijd van de dag in zijn vreugde over het leven, dat hij in zijn plas mag doorbrengen en looft Mij onbewust in zijn kwakende vreugde over het bezit van dat leven; de mol beseft het en baant zich een weg in de duisternis van de aarde; zijn weg en zijn geluidloze rust is een stille lofzang, waardoor hij onophoudelijk Mij, zijn Schepper, prijst.
[9] Maar de mens, voor wie Ik alles heb geschapen, voor wie Ik zoveel groots heb gedaan, en nog eeuwig zal doen, ja voor wie Ik onophoudelijk zorg, en voor wie Ik al Mijn wijsheid en liefde inzet, meer dan een met liefde vervulde bruidegom voor zijn allerlief ste, dierbaarste bruid, deze mens vindt overdag nauwelijks een uurtje voor Mij en dan alleen maar op de manier zoals een slonzige kookster vaak heel gedachteloos zout in het eten doet, omdat ze dat gewoon is te doen, of om tenminste te kunnen zeggen dat ze zout in de soep heeft gedaan ook al smaakt deze vaak niet veel beter dan puur lauw water zonder kraak of smaak. - Werkelijk, Ik zeg jullie, door zo'n verering wordt jullie God niet dikker en daardoor jullie eigen leven ook niet krachtiger. Want het leven van jullie houten huis - en kamercrucifixen, die jullie door een erbarmelijk lichaam toont hoezeer jullie verering en jullie godsdienst op die van de joden lijkt, die tenminste de levende aan het kruis hebben geslagen, terwijl jullie hier veel te lui en te lauw voor zouden zijn en er genoegen mee nemen, dat iemand jullie zo'n volbrachte houten kruisiging verkoopt, die dan juist geschikt is om in Mijn plaats de atomen van jullie verering aan te nemen. O, jullie dwazen! Jullie vereren dus het bewerkte hout, steen of metaal, net zoals de hond een hoeksteen vereert, die een voorganger heeft besnuffeld, zo drukken jullie je lippen op het hout en denken, als jullie daarbij nog een zogenaamd 'Onze Vader' en 'Weesgegroet' hebben gebrabbeld, of als jullie in een stenen kerk vol beeldhouwwerk bijna een uur lang gedachteloos en uitgedost, met een verguld gebedenboek in de hand hebt doorgebracht, dat je Mij gediend en Mij boven alles vereerd hebt. O, jullie dwazen. Geloven jullie dan dat Ik in hout ben, in steen, in metaal of enig ander ijdel houtsnijwerk dat gemaakt is door meubelmakers, beeldhouwers, draaiers, bankwerkers, slotenmakers, smeden, metselaars en schilders? Waarlijk, Ik zeg jullie: al die vereerders, als ze zich tenminste hier op aarde niet anders zullen bedenken, zullen mettertijd aardig lang op de maan naar school moeten gaan en daar onder de grootste geestelijke en ook lichamelijke moeilijkheden moeten ervaren, dat de levende God beslist geen welgevallen heeft aan zo'n onzinnige verering, want die is veel slechter dan die van de blinde heidenen, die hun afgoden tenminste uit vrees, al is het dan niet uit liefde, een werkelijk offer brengen terwijl jullie Mij de levende God, vereren alsof Ik helemaal niet bestond, of alsof Ik waarlijk alleen maar van hout was of, in een gunstiger geval, oudbakken of pas gebakken uit meel.
[10] Willen jullie nu weten hoe de maanmensen Mij vereren? Bij de maanmensen bestaat de verering van God, zowel op de geestelijke alsook op de lichamelijke kant van dit hemellichaam, uit niets anders dan het langzamerhand leren waaruit de ware Godsverering bestaat; tengevolge van dit leren beginnen ze God in geest en in waarheid te vereren en wel in zichzelf, maar niet zoals jullie het doen, slechts een uurtje per dag en daarbij ook heel lauwtjes en in hout en andere geestelijk geprezen dwaasheden. Ook bestaat die verering van God daaruit, dat diegenen, die hier hun lichaam drieëntwintig uur per dag hebben welgedaan, daarginds lange tijd zullen moeten leren, zulke extra fijne lichamelijke genoegens te ontberen, zich tot in de binnenste vezels van het leven te verloochenen en alles alleen maar van Mij te verwachten. Ze moeten hun geloof vaak door de veelvuldigste en zwaarste beproevingen heen, steeds weer als levend erkennen, maar niet zo als jullie, die of helemaal geen geloof hebben, of, als jullie er al een hebben, Mij, de levende God, dan omvatten met een even weinig vertrouwende kracht als waarmee je een houten, slecht gevormde crucifix omvat.
[11] En als daarmee de eerste vraag is beantwoord, dan volgt daaruit vanzelf de tweede; want waar Ik ofwel Zelf uiterlijk optreed door daarheen gestuurde engelen, ofwel innerlijk Zelf als leraar optreed, daar zijn geen kerkelijke en ook geen anderssoortige leiders nodig waaruit jullie kunnen opmaken dat degene, wiens leraar Ik ben geworden, alle andere opperste leiders heel gemakkelijk kan missen, vooral als de leider veel meer een gouden dan een geestelijk leider is. En zo is de hele maan niets anders dan een geestelijke correctiestaat onder Mijn persoonlijke leiding.
[12] Volgens deze innerlijke leer worden hun kinderen ook opgevoed. Het enige wat ze nodig hebben is de liefde en hieruit het geloof, volgens de leer van de geesten, dat Ik een mens ben en dat Ik de lichamelijke natuur heb aangenomen op de wereld waar zij oorspronkelijk van afstammen, om niet alleen alle mensen van de aarde en de maan zalig te maken, maar ook om allen die in de eindeloze ruimten over talloze hemellichamen verstrooid zijn, bijeen te brengen en onder het kruis van de liefde ook voor hen een blijvende woonplaats te stichten. - Dit is dan alles over de religie en Godsverering op de maan.
[13] Daarom moeten daar de mannen hun vrouwen ronddragen, opdat ze door de hen steeds drukkende last van hun zinnelijke vlees lust zullen genezen. Waarlijk Ik zeg jullie: op aarde moest een koning in zijn rijk zo'n beslist noodzakelijke plicht aan alle wellustigen opleggen, namelijk dat, als zo'n wellusteling met een deerne overspel had gepleegd, hij haar dan een heel jaar lang op zijn rug moest rondslepen en haar zo dag en nacht, liggend, zittend, staand of lopend bij zich moest houden. Voorwaar, hij zal in deze tijd het zoete vlees zeker zo beu worden, als iemand die zijn maag zo bedorven heeft door het snoepen van honing, dat hij, als hij weer hersteld is, nog banger is voor de honing dan voor de bij die steekt!
[14] Dit werd hier evenwel verteld om een duidelijker beeld van de maan te krijgen en hoeft hier op aarde, waar de mens in zijn volste vrijheid is, niet toegepast te worden, omdat de straf wel het vlees een tijdje betert en tot orde brengt, maar echt niet de ziel en nog minder de vrije geest. - Vandaar dat op de maan deze handeling niet als straf plaatsvindt, maar als uiting van een inniger, betere liefde.
[15] De vraag, wat de maanbewoners van de aarde denken, is na dit alles overbodig. Want de bewoners die vanwege hun plaatsing aan deze kant van de maan op aarde zouden kunnen zien, zijn geesten en kunnen het materiële alleen maar langs de weg van de geestelijke overeenkomst zien; bewoners aan de andere kant van de maan krijgen de aarde toch nooit te zien en kennen haar alleen maar geestelijk.
[16] Wat de laatste vraag betreft, jullie gedachte als zou de maan het slaapwandelen veroorzaken, is volkomen onjuist. Dit wordt in de tijd dat het volle maan is alleen maar veroorzaakt door het intensiever worden van het magnetisch fluïdum van de aarde zelf. Als de maan zich in het volle licht van de zon bevindt, drijft het licht het magnetisch fluïdum van de maan als het ware weer naar de aarde terug, waardoor de aarde dan weer hoger geladen wordt en mensen, wier bloed door inwerking van water, lucht of etenswaren meer metalen bevat, hebben dan de natuurlijke mogelijkheid in zich, juist dit terugstromend fluïdum geleidend op te nemen.
[17] Als hun zenuwen dan daarmee zijn opgevuld en een hinderlijke druk op de ziel beginnen uit te oefenen, dan ontwaakt deze of liever gezegd: ze maakt zich los van haar lichamelijke banden en wil de druk van het lichaam ontvluchten. Het lichaam heeft nog een geheel eigen zenuwgeest, die ten eerste sterk verwant is met het magnetisch fluïdum, ten tweede echter net zo innig met de ziel, die weer door deze zenuwgeest verbinding heeft met het lichaam en er mee correspondeert. Als de ziel er tussenuit zou willen gaan, wekt ze ook de innig met haar verbonden zenuwgeest en deze dan natuurlijk weer het lichaam en zo werkt dan de zogenaamde slaaptrein, alsof er drie mensen achter elkaar liepen die aan elkaar zijn gebonden; maar de geest blijft in de ziel, waardoor zij ook leeft. Als dan zo'n slaapwandelaar zijn gezicht naar de maan toekeert en vaak op daken en kerktorens klimt, gebeurt dat omdat hij zich uit de magnetische overvolle diepte van de aarde wil verheffen en daardoor zijn drukkende overvloed van dit fluïdum wil verminderen, zodat het lichaam weer geschikt is zijn ziel met de geest door de zenuwgeest opnieuw op te nemen en te herbergen. Als het lichaam vrij is geworden, brengt de ziel het door middel van de zenuwgeest op zijn vorige plaats terug en verenigt zich dan pas weer helemaal met het lichaam. Natuurlijk weet de ziel niets van die toestand, omdat ze geen geheugen heeft. Dit wordt ten onrechte door de filosofen voor een zielsvermogen aangezien, terwijl het zo is, dat de ziel alleen datgene weet wat ze juist ziet, de herinnering van de ziel in het lichaam is niets dan een herhaald terugzien van de overeenkomstige vormen die de geest in zich draagt.
[18] Nu weten jullie alles, behalve hetgeen eigenlijk het essentiële is van dit magnetisch fluïdum. Wat dit is en waaruit het bestaat, is niet te verduidelijken met een paar woorden; want met enkele wijze woorden zouden jullie het moeilijk begrijpen en voor een lange uiteenzetting zijn jullie reeds te vermoeid.
[19] Wachten jullie daarom de volgende gelegenheid af om dit niet onbelangrijk naschrift te ontvangen, waarmee dit werk eigenlijk pas afgerond is. Dus voor vandaag Amen! Ik, jullie Vader, Amen!
«« 78 / 80 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.