Slotrede van de Romeinse rechter. Vraag van de Romein naar de verblijfplaats van Jezus' ouders~ Antwoord van Jezus.

Jakob Lorber - Drie dagen in de tempel

«« 31 / 33 »»
[1] De Romeinse rechter wreef zich nu met de hand over het voorhoofd en sprak met stemverheffing: 'Nu moeten jullie ook nog eenmaal naar mij luisteren! Na alles wat ik met grote oplettendheid gedurende deze drie dagen aan deze jongen heb opgemerkt, van Hem heb vernomen en van hem heb gezien, moet ik wel constateren, hetgeen trouwens zelfs voor de grootste sufferd onmiskenbaar duidelijk moet zijn, dat Hij een heel ander wezen is dan wij, zwakkelingen en sterfelijke aardbewoners!
[2] Weliswaar is Hij naar Zijn aardse afstamming een lid van het joodse volk, zodat Hij eensdeels onderhorig is aan de wetten van de tempel en anderdeels aan de onze, zoals iedere jood; maar ook heb ik duidelijk waargenomen, dat de Geest van deze jongen het eigenlijke fundament is van alle wetgeving, zowel die van iedere staat als die van iedere democratische maatschappelijke instelling, en verder ook van alle wetten van de natuur van zowel de materiële als de geestelijke orde, waarvan wij wel nooit een volledige openbaring zullen krijgen! Hij is zowel een uiterst wijze als rechtvaardige rechter, terwijl er in heel Zijn Wezen ook niet slechts één atoom te vinden is van wat ook maar schijnbaar slecht te noemen is! Hoe zouden dan onze wetten ook nog op Hem van toepassing kunnen zijn, waar Hij toch hoogstwaarschijnlijk de Heer is, Die boven alle wetten verheven is?
[3] Voor mij is Hij dan ook vrij van en hemelhoog verheven boven al onze Romeinse wetten, en tevens vrij en verheven boven jullie overigens weinigzeggende tempelwetten, waarbij ik dan nog deze plechtige verklaring afleg, dat deze tempel bij lange na niet waardig genoeg is om Zijn Heilige Persoonlijkheid te mogen opnemen. Even vaak als het Hem zou believen dit slechte Jeruzalem te bezoeken, even vaak zal Hij in mijn duidelijk zuiverder paleis allervriendelijkst worden opgenomen, nadat Hij met alle eer die sterfelijke wezens maar kunnen bewijzen aan een onsterfelijke en almachtige Godheid, zal zijn welkom geheten.
[4] En als Jij ooit de goedheid zoudt willen hebben om naar mij toe te komen, zal ik luid uitroepen: 'Luistert volkeren, aan mijn huis en aan Rome's Heerser is het grootst mogelijke geluk ten deel gevallen!'
[5] Aan u, joden, zal Hij het Heil ontnemen om het aan ons heidenen te geven, en als de tijd daartoe gekomen zal zijn zult gij zelfs door onze zware hakken nog worden vertrapt ook! Stof en as zullen wij over deze plaats uitstrooien, waar gij u nu nog door het misleide volk als goden laat prijzen en officieel aanbidden!
[6] Wat ik nu gezegd heb, heb ik uit mijn diepste innerlijke overtuiging gesproken, en ik ben nu zelfs tot het alleszeggend inzicht gekomen, dat wij deze zitting het beste maar kunnen opheffen, omdat gij, tempelheren van de duisternis, toch niet tot beter inzicht bent te brengen! Immers, wat voor nut zou het hebben om nog meer heilige woorden aan stokdove oren en aan steenharde harten te verspillen?'
[7] Ik zei: 'Nog slechts enkele ogenblikken scheiden ons van de komst van hen, die Mij al drie dagen lopen te zoeken. In de herberg 'Nazareth', die immers al tot het tempelcomplex behoort, zullen zij vernemen waar Ik Mij ophoud, zodat zij Mij hier dan zullen komen zoeken. Met hen zal Ik terugreizen naar Nazareth. Want met Mijn lichaam moet ik wel bij hen blijven, die Ik daartoe zelf eerlijk en waar heb uitverkoren!'
[8] De Romein zei: 'Maar hoe heeft dat zich dan toegedragen, dat Je Je lichamelijke ouders kon kwijtraken? Volgens mij hebben ze Jou toch zeker moeten begeleiden toen Je hierheen kwam; ik herinner mij nu zelfs, dat ik bij het binnenkomen in de grote algemene examenzaal van de tempel een waardige oude man heb bemerkt, die tesamen met een zeer jonge vrouw, die men haar grote vroomheid kon aanzien, aan Je zijde liep. Na het betalen van de kleine heffing zullen zij wel met vele anderen de tempel hebben verlaten; ik heb hen daarna niet meer gezien, maar zij moeten toch ongetwijfeld hebben geweten dat zij Jou nergens anders dan hier konden vermoeden?'
[9] Ik zei: 'Dierbare vriend, dat ligt erg eenvoudig: Ik wilde het zo, omdat dat nu eenmaal in Mijn wil en Mijn eeuwige ordening zo besloten lag! Want, geloof Me maar als Ik zeg: in Mijn Geest was deze gebeurtenis reeds van alle eeuwigheid voorzien! En daardoor kon een en ander ook zo vanzelfsprekend in zijn werk gaan !
[10] Mijn pleegouders hadden namelijk verwacht Mij net als de anderen in de bekende herberg te zullen ontmoeten, in de overtuiging dat Ik hen niet kon mislopen. Nu heeft Mijn pleegvader bij een smid uit Damascus enkele nieuwe werktuigen laten vervaardigen, en hij wist al van te voren dat hij daar niet zo gauw zou klaar zijn; om te helpen dragen moest Mijn pleegmoeder, die over behoorlijke lichaamskracht beschikt, met hem mee. Hij heeft daarom aan een aantal familieleden en goede bekenden uit Nazareth gevraagd Mij tot de eerstvolgende halte mee te nemen, ingeval hij met Maria eventueel te Iaat zou terugzijn. Hij vond het namelijk niet per se nodig om via Jeruzalem terug te gaan als zij bij die smid inderdaad lang zouden worden opgehouden; dat zou namelijk vanaf die smid een te grote omweg zijn geweest!
[11] Zo was het dus afgesproken en zo zou het ook gaan. Zij moesten tesamen erg lang wachten en toen ze dan bij de bewuste halte aankwamen, troffen ze daar wel een menigte bekenden en ook familieleden uit Nazareth, maar daar was Ik niet bij. Die lieden daar hadden gedacht dat Ik wellicht was meegegaan met een eerder vertrokken groepje met als bestemming de veel verderop gelegen herberg. Mijn ouders hebben dat een acceptabele veronderstelling gevonden en zijn toen op hun gemak met dat gezelschap verder getrokken, maar zij kwamen pas na middernacht daar aan. En toen bleek Ik daar niet te zijn!
[12] Vroeg in de morgen zijn zij alweer vertrokken naar een nog veel verderop liggende herberg, maar ook daar hebben zij niet over Mij vernomen. Vandaar zijn zij toen weer naar hier teruggereisd, en inmiddels zijn zij aangekomen in on ze herberg, waar zij tot hun grote geruststelling succes hadden bij hun navraag naar Mij. Ze zullen Mij hier nu spoedig vinden en Mij een standje geven.'
[13] De Romein weer: 'Oh, maar een echt verwijt mogen ze Jou zeker niet maken, in dat geval zou ik zeker protesteren!'
[14] Maar Ik zei: 'Laat alles nu maar gewoon gebeuren zoals het door de profeten is voorspeld; daarna zal Ik hen Mijn mening ook wel zeggen, en dat zal dan voor hen, als mensen, erg goed en nuttig zijn!'
[15] Op dit moment wilde de opperpriester nog iets zeggen, maar de Romein en onze Simon beletten hem dat en verklaarden de zitting andermaal voor gesloten.
«« 31 / 33 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.