De belofte van het Jezuskind aan de Romeinse rechter en de woede daarover van de hogepriester . Hoe de mens kan worden tot een levend woord Gods, zelfs tot een god in God. De beweringen van de hogepriester door Jezus met hantering van de volkscatechismus weerlegd.

Jakob Lorber - Drie dagen in de tempel

«« 9 / 33 »»
[1] Ik keek de Romeinse rechter nu zeer vriendelijk aan en zei: 'U bent weliswaar een heiden, maar u bent eerlijk en u hebt een goed hart; voorwaar, als het echte rijk Gods voor de mensen op deze aarde zal nederdalen, zult u met uw gehele familie daarin niet als laatsten worden opgenomen! En hij die daarin zal worden opgenomen, zal zalig worden en de dood niet zien in eeuwigheid.'
[2] De rechter: 'Hoe kan jij mij nu zo'n belofte doen?'
[3] Ik antwoordde: 'Niets gemakkelijker dan dat! Ik zei toch al dat Ik die Wonderjongen heel goed ken en Zijn boezemvriend ben! Als Ik Hem straks weer zie, zal Ik u beslist niet vergeten; dan zal Hij u zegenen, en Zijn zegen zal beslist niet zonder uitwerking voor u zijn!'
[4] Toornig sprong de hogepriester op en zei: 'Is die jongen dan een god, dat Hij zegenen kan als ware hij een god? Weet jij dan niet dat alleen God kan zegenen, en driemaal in een jaar volgens Gods instructie Zijn hogepriester? Hoe kan jij dan van die jongen beweren, dat ook hij kan zegenen; en dat niet slechts één mens, maar tegelijk ook diens hele familie? Wat voor leraren moeten jullie daar wel hebben, dat hun leerlingen dergelijke onzin kunnen uitslaan !'
[5] Mijn antwoord luidde: 'Ten eerste hebt u ons die leraren zelf gegeven; als hun leerlingen dus onzin uitkramen, valt die op u zelf terug, en dan baart onzin onzin! En als datgene wat Ik over die Wonderjongen heb gezegd onzin is: dat Hij namelijk diegenen die echte vrienden voor Hem zijn, zegent, waarom leert u dan dat ouders steeds hun kinderen moeten zegenen, zoals ook kinderen hun ouders steeds moeten zegenen?
[6] Noach was immers óók geen god toen hij zijn beide zonen, die zijn schaamte bedekten, zeer vruchtbaar zegende! En evenmin was de oude blinde Isaäk god toen hij Jacob zegende en hem de bijnaam Israël gaf, hetgeen zoveel wil zeggen als: 'Uit u zal het volk Gods voortkomen!' Was die zegen dan soms ook een loze?
[7] Maar als u in uw geweldige tempelwaan aan Mij vraagt of die Knaap dan soms een God is, wat kun u Mij dan zeggen als Ik u antwoord: 'Ja, Hij is het inderdaad, en kennelijk is Hij dat met méér recht dan waar er over u geschreven staat: 'God de Heer sprak tot Zijn goden'! Maar, als u dus in uw grote duisternis nog goden zijt, waarom zou Hij, Die begaafd is met zoveel goddelijke eigenschappen dat Hij ervan vervuld is, géén God zijn, als Hij ook nog in eerste lijn van David afstamt?
[8] Wie Gods woord hoort en ernaar handelt, heeft Gods levend woord in zich, en is daardoor zelf in heel zijn wezen een levend woord Gods geworden, dus is hij in de Geest uit God! En als dit de waarheid is, hoe kan dan iemand beweren dat de hele mens niet uit God zou kunnen zijn en is? Als dus een mens, doordat hij in heel zijn wezen van God vervuld, een levend woord van God geworden is,. ..hoe zou hij dan niet God zijn, immers, het absoluut-goddelijke moet overal als God worden aangemerkt, en dat dus eens te meer in een mens !'
[9] De hogepriester zei: 'Wat heb je me daar nu weer voor onvergeeflijk godslasterlijke onzin uitgekraamd? Zoiets kan alleen een dwaas zeggen! 't Is hersenloos gewauwel, waarom verlichte denkers hard moeten lachen!'... En de hogepriester lachte luid!
[10] Maar Ik zei: 'Noemt u dat onzin? Nu, als dat dan onzin is, zijn jullie, hogepriesters, oudsten en schriftgeleerden daar zelf de uitvinders en verspreiders van; en dat zal Ik u prompt en heel duidelijk bewijzen ook!'
[11] De hogepriester: 'Hoe zou jij, gekke varkenshoeder uit Galilea, ons dat dan bewijzen?'
[12] Ik zei: 'Geef Mij dan uw volkscatechismus maar eens!'
[13] De hogepriester: 'Wat wil je daar dan mee?'
[14] Ik zei: 'Dat zult u wel zien. Maar eerst moet Ik dat boekje hebben!'
[15] Het boekje werd gehaald en vervolgens zei de hogepriester: 'Hier is het! Vertel nu maar wat je ermee wilt?'
[16] Ik zei: 'Momentje alstublieft!' Ik sloeg het boekje open en Ik vroeg de Romeinse rechter om de door Mij aangewezen plaats hardop te 'willen voorlezen. Dat deed hij met kennelijk genoegen:
[17] (De Romeinse rechter) : 'Wie Gods woord hoort en ernaar handelt, heeft Gods levende woord in zich, waardoor hij zelf in heel zijn wezen een levend woord van God is geworden, zodat hij in de geest uit God is ! En dit zo zijnde, hoe zou iemand dan kunnen zeggen dat niet de hele mens uit God zou zijn?! Als nu een mens, doordat hij in heel zijn wezen tot levend Godswoord is geworden, volledig vervuld is met Gods Geest, hóe zou hij dan niet een god zijn, als het totaal goddelijke overal, en dus ook eens te meer in de mens als God moet worden beschouwd?'
[18] Hierna zei de Romeinse rechter: 'Nu, dat zijn nagenoeg precies dezelfde woorden waarvan de achtenswaardige hogepriester, toen jij ze zojuist uitsprak zei, dat dat 'varkenshoeders onzin' was! Nu, deze hele geschiedenis begint -zoals ik nu ook merk -steeds duidelijker te worden! En nu ben ikzelf ook vreselijk nieuwsgierig naar wat daarvan het eindresultaat zal zijn!'
«« 9 / 33 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.