Mathaël de voorloper.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)

«« 109 / 246 »»
[1] THOMAS zegt: "Je denkt nu zeker dat je een grote profetie gedaan hebt en dat wij dat zonder jou niet zouden weten?! Je bent toch wel, ondanks alle grote, wijze woorden die je nu al meer dan een half jaar gehoord hebt, een arme, domme sukkel!
[2] Sinds wanneer staan licht en duisternis niet vijandig tegenover elkaar? Wanneer zijn ooit leven en dood in broederlijke eendracht samen met elkaar opgetrokken? Wanneer hebben de razende honger en de volledige verzadiging elkaar in paradijselijke vrede de hand gereikt? Dwaas! Het spreekt toch wel vanzelf dat als van hieruit het grootste en helderste licht uit de hemel in de dikke, aardse duisternis zal dringen, dat niet zonder tegenwerking zal gaan!
[3] Kijk naar de onmetelijke ijsvelden van de geweldig hoge Ararat! Bij hun huidige geringe graad van warmte, die de wijze Egyptenaren aan de hand van kleur en vastheid van het ijs hebben vastgesteld, smelten die niet. Maar laat de zomerhitte van Achter-Egypte eens op zulke ijsvelden los, dan zal al gauw al het ijs in water veranderen! Maar wee dan de dalen die door dat smeltwater overstroomd zullen worden!
[4] En zie, wat voor de materie onvermijdelijk is, zal voortaan in het geestelijke zeker nog minder uitblijven!
[5] Als we echter al beginnen met het zwaard in de hand het evangelie van God te verkondigen, dan zullen wij des te eerder het zwaard van de wereld tegen ons oproepen. Beginnen wij echter met het wapen van de vrede, dat liefde heet, dan zullen wij ook veelvuldig de vrede vinden.
[6] Dat zo'n hemelse gave naderhand oorlogen en allerlei strijd zal teweegbrengen zolang de stoffelijke wereld tengevolge van de goddelijke orde moet blijven wat zij altijd was, nog is en ook zal zijn en blijven, is iets vanzelfsprekends en dat behoeft niet geprofeteerd te worden. Maar juist doordat op de manier van Mathaël aan wat begrijpender mensen het heidendom getoond wordt als iets dat in oorsprong belachelijk en dom en absoluut zonder enige inhoud is, zullen in ieder geval geen te grote en verderfelijke weerstanden als een alles vernietigende kracht tegen ons worden opgeroepen!
[7] Als je dat, wat ik je nu heb aangetoond, ook maar een beetje naar waarde hebt geschat, moet je de totale onzin van jouw tegen mij uitgesproken profetie wel duidelijk inzien!"
[8] JUDAS zegt: " Ja, ja, jij bent altijd de wijze Thomas en alles wat ik zeg moet dom zijn! Je hebt natuurlijk gelijk, maar het ergert mij dat ik nooit gelijk kan hebben! Ik kan iets nog zo goed overdenken voor ik het uitspreek, -en als ik dan mijn mond maar open doe, valt iedereen mij over de uitgesproken domheid aan, als de leeuw een lam! Ja daar zou je dan toch van ergernis als een opgeblazen boomkikker van uit je vel kunnen springen! Maar van nu af aan zal ik geen woord m.eer zeggen, maar stom zijn als een stuk hout, dan zullen jullie toch wel niets op mij aan te merken hebben?!"
[9] THOMAS zegt: " Ja, doe dat, dan ben je een wijs man!"
[10] Dan roept MATHAËL Thomas en zegt tegen hem: "Ik dank je in naam van de goede zaak, dat Je broeder Judas zo'n gematigd standje hebt gegeven. Want dat heeft hem geen kwaad gedaan en misschien zal hem dat, wat hij hier als een belediging van zijn verstand beschouwt in de andere wereld wel ten goede komen, want van innerlijke wijsheid is bij hem nog lang geen spoor te bekennen en die zal er heel waarschijnlijk in zijn huidige leven ook nooit komen.
[11] Maar Iaat hem in 't vervolg maar met rust, want zijn ziel komt niet van boven en zijn geest is te iel en te zwak om zijn harde, wereldse ziel te verzachten en net als die van jullie tot leven te brengen!"
[12] Dan voeg IK Mij bij hen en zeg tegen Mathaël: "Heus, een werktuig zoals jij, voor Mij bent, is zeldzaam en daarvoor moet Ik je nu lof toezwaaien! Ga zo maar door, dan zul je voor een andere apostel die Ik pas later uit Mijn vijanden zal opwekken, bij de heidenen een bekwaam voorloper, zijn! En nu geef Ik je pas de uitdrukkelijke verzekering dat jij en je vier broeders nooit meer de ziekte, waaronder jullie zo geleden hebben, terug zullen krijgen! Jij moet echter je vier broeders hun plaats aanwijzen en hun de juiste weg tonen.
[13] Wij zullen nu nog een paar dagen hier doorbrengen en morgen op de sabbat zal er nog heel wat gebeuren waarbij je Mij goed van dienst kunt zijn; want jij bent er een, die voor de wereld of de dood niet bang is en daarom ben je ook voor Mij zo'n bekwaam werktuig.
[14] Breng Mij nu naar Helena, want zij verlangt erg naar Mij en daarom gaan wij naar haar toe om haar te sterken!"
[15] MATHAËL zegt: "O Heer, wat is dat een oneindige genade voor mij!. U, mijn Schepper, Iaat U door mij naar haar brengen, die net zo als ik Uw schepsel is! Maar het meisje is rein en vol goede wil, het weet beslist van geen zonde en dan loont het wel de moeite zo'n hart te sterken, waardoor later vele duizenden gesterkt kunnen worden!"
«« 109 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.