Ouran toont aan dat Helena's vrees ongegrond is.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)

«« 125 / 246 »»
[1] MATHAËL zegt: "Zeker, wie zal dat willen ontkennen, maar mijn zeer geliefde echtgenote tilt er veel te zwaar aan! Ja, het zal echt niet zo gemakkelijk zijn, -maar nog lang geen Augiasstal die de reus Hercules binnen een bepaalde korte tijd moest schoonmaken! Ik heb helemaal geen angst en ik denk dat alles met hulp van de Heer heel gemakkelijk zal gaan!"
[2] HELENA zegt: "Dat hoop ik ook, maar ik ken mijn volk en alle traditionele gewoonten van het land en ik zeg je dat het temidden van hen, dat wil zeggen temidden van de mensen van mijn rijk, heel moeilijk is om mens te zijn en te blijven!
[3] Veel menselijke misverstanden kunnen eenvoudig bestreden worden, maar het is een reuzenwerk om tegen het fanatisme van het bijgeloof te vechten dat diamanthard is geworden en dat het priesterdom met allerlei schijnwonderen aanmerkelijk heeft weten aan te wakkeren.
[4] Misschien zou het lukken door ontzaglijke tegenwonderen te doen, maar dan ga je je afvragen of je het volk daarmee wel helpt! Je zou het zo slechts het ene bijgeloof ontnemen om het andere daarvoor in de plaats te stellen, als je het tevens niet ook het juiste inzicht zou geven om een echt wonder te onderscheiden van een schijnwonder. Maar hoe kun je dat, als je de wezenlijke aard van de schijnwonderen nog veel te weinig kent?!
[5] De oude priesters, die ter bekrachtiging van hun bedriegerijen ten aanschouwe van het volk al zo veel schijnwonderen hebben verricht, zullen nooit bereid zijn om die te herroepen! Want als zij dat doen, zal het hele volk zich op hen storten en hen in stukken scheuren, want een heel, groot volk laat zich nooit en te nimmer -zo vlug scholen als een enkel mens.
[6] Met het oude priesterdom moet dus heel anders te werk worden gegaan en het volk moet op zo'n geweldige verandering voorbereid worden zonder dat het er erg in heeft en wij kunnen van veel geluk spreken als wij over tien jaar het zover hebben gebracht, dat het volk over geestelijke zaken wil spreken!
[7] Weet je, liefste echtgenoot Mathaël, ik twijfel geen ogenblik aan je grote wijsheid en ook niet aan de nodige, buitengewone hulp van de Heer, maar ik ken ook al de moeilijkheden die zich als reuzen tegen ons zullen verheffen en het is maar zeer de vraag of we niet op zekere dag in den vreemde moeten vluchten!
[8] Hoe goddelijk zuiver en heerlijk deze leer ook is en hoe oneindig zaligmakend daarbij, de wereld is te slecht en het zal daarom naar mijn mening altijd een zeer zware taak zijn het vredesevangelie aan de duivels in het dodenrijk te prediken!"
[9] MATHAËL zegt: "O, het zal zeker geen gemakkelijk werk zijn, maar wij zullen des te meer vreugde beleven als het ons met hulp van de Heer zal lukken! Maar het móet ons lukken ook al zou daardoor de gehele wereld in puin storten! Want wat dat betreft ben ik een heel eigenzinnig mens, wat ik me eenmaal voorneem, moet ook gedaan worden! -En nu een ander onderwerp!"
[10] OURAN zegt: "Je hebt gelijk als je eens over wat anders begint! Ik heb intussen wel een klein, mij zeer versterkend slaapje gedaan en in mijn droom heel wonderlijke dingen gezien, maar ondertussen heb ik toch van jullie gesprek het een en ander opgevangen en ik zeg jullie dat de kleine helemaal gelijk heeft en jij, Mathaël mijn zoon, hebt ook gelijk. Maar de vrees van mijn lieve dochter, ook al is die niet geheel ongegrond, is toch wat te overdreven!
[11] Ik ken mijn volk toch zo goed als mijzelf! Voor het grootste deel drijft het handel, leert allerlei volken kennen en komt dan ook in aanraking met hun zeden, gebruiken en religies. In het binnenland vind je wel gemeenten die nog heel trouw aan hun orakels hangen, maar aan de kusten kun je het hele godendom voor een paar dubbeltjes van ze kopen. Het priesterdom staat bij de meesten al heel lang in de slechtste reuk en de filosofie heeft allang het eigenlijke godendom uit het zadel geworpen.
[12] In Taurië, waarvan de zuidelijke kant ook onder mijn beheer staat, is het godendom allang ten einde, waaraan de Romeinse dichter OVIDIUS, die zich daar enige tijd heeft opgehouden, door zijn 'Metamorphosen' waarin hij het godendom op een nette en dichterlijke wijze belachelijk maakte - niet weinig bijdroeg. Plato, Socrates en Aristoteles zijn de goden van deze tijd en deze leer past daar heel wel bij, want deze drie geleerden prediken ook maar één God en verwerpen helemaal dat het veelgodendom iets reëels zou zijn en zij zien daarin slechts bepaalde eigenschappen van de ene en enig ware God. .
[13] Wij zouden waarschijnlijk toch nooit hier naar het Joodse land gereisd zijn als wij niet hadden gehoord dat in de tempel te Jeruzalem de enig ware God haast zichtbaar aanwezig was, waarvan speciaal Plato in zijn dialoog 'Symposion' beschrijft hoe men zich geestelijk met deze enig ware God kan verenigen! Mijn gehele volk weet daarvan en daarop kan best iets goeds gebouwd worden!
[14] Ik zou mij natuurlijk in Jeruzalem in alles hebben laten inwijden en als ik daar iets bevredigends had gevonden, zou ik het van daar meteen naar mijn volk hebben gebracht. Dat wij hierheen zijn gekomen, meteen naar de smid zelf in plaats van naar de leerling smid -wat.nu door alles wat wij beleefd, gehoord en gezien hebben wel aan geen twijfel meer onderhevig is - dat is een vrije en uitzonderlijke genadedaad van God de Heer, waarschijnlijk omdat wij in alle ernst het goede wilden, waarvan wij nooit willen en zullen zeggen dat wij dat verdiend hebben. Maar daardoor zullen wij thuis des te gemakkelijker kunnen werken, omdat wij daarbij blij Iedere gelegenheid geheel op de hier ondervonden, goddelijke hulp kunnen rekenen!
[15] Wij hebben, liefste dochter, lang niet zoveel gezocht als wij gevonden hebben. Als wij maar iets meer gevonden zouden hebben dan in Plato's 'Symposion', waren wij al buitengewoon tevreden naar huis gegaan. Maar hoe gaan we nu., nu wij iets hebben gevonden, waarvan Plato in zijn Symposion nooit had kunnen dromen?! Nu zullen wij onder groot gejubel naar huls trekken en de verbaasde volken luidkeels verkondigen wat wij tijdens ons zoeken allemaal hebben beleefd, gehoord en gezien! Ik moet jullie zeggen dat ik mij er nu al echt van ganser harte op verheug!
[16] Helena, ik begrijp daarom nog niet waarom jij daar zo vol angst tegenop kunt zien!
[17] Ik zal weliswaar niet ontkennen dat jij daarvoor een reden hebt, maar voor ons land gaat die niet op, misschien veel eerder voor het Jodendom, dat, zoals ik nu wel heb gemerkt vol bedrog, vol heerszucht en vol kwaadwilligheid zit. Daar, daar zou je angst veel meer een gegronde reden hebben dan bij mijn mensen, die ware lammeren zijn! -Wat is jouw mening, geliefde en geëerde zoon Mathaël?"
[18] MATHAËL zegt: "Ik ben het helemaal met u eens, want in de tempel te Jeruzalem gebeuren heel ontzettende dingen en het zou erg gewaagd zijn daar met deze leer aan te komen! In de tempel waar eens Jehova's geest zichtbaar aanwezig was in het allerheiligste, heerst alles wat men maar slecht en kwaadaardig kan noemen. Maar van iets goddelijks is In werkelijkheid geen spoor meer aanwezig, alleen maar namen zonder inhoud! De priesters zijn wolven en hyena's in schaapskleren. In besloten kring zal ik jullie nog heel veel daarover kunnen vertellen omdat ik zelf tempeldienaar was! Maar nu houden we daarover op, want hier kan over iets veel beters gesproken worden dan over de nu geheel goddeloze tempel te Jeruzalem!
[19] Nu moet ik eens mijn liefste Jarah wat meer lastig vallen, want zij bewaart In haar binnenste nog geheimen waarvan wij allen geen idee hebben! Jarah, vertelons toch eens iets over je belevenissen!"
«« 125 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.