Cornelius en Jarah's wijsheid.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)

«« 172 / 246 »»
[1] Cornelius vond de wijsheid van het meisje echter onbegrijpelijk groot. Ook Faustus en Philopold waren erg verbaasd en Cornelius vroeg Mij of hij nu aan tafel met het meisje over een aantal dingen mocht spreken. En Ik stond hem dat toe. En dat verheugde zowel Cornelius als het meisje en ook allen aan tafel en Ik raadde hem aan, wijze vragen te stellen.
[2] Maar Cornelius begint, nu hij het meisje een vraag zal stellen, diep na te denken over wat hij nu eigenlijk zal gaan vragen. Omdat Ik gezegd had, het meisje alleen wijze vragen te stellen, dacht Cornelius, dat het niet zo maar een doelloos tafelgesprek mocht zijn, maar een gesprek met een goede inhoud en daarom zocht hij naar iets, dat geschikt zou zijn voor een gezelschap dat steeds in de gelegenheid was het hoogste te horen.
[3] Hoe langer en dieper hij daarover nadacht, des te minder vond hij een onderwerp van gesprek dat hij genoeg de moeite waard vond om daarover met het meisje van gedachten te wisselen. Hij peinsde zich suf en vond niets dat hem belangrijk genoeg leek.
[4] Na vrij lang nadenken, zei hij tegen Mij: "Wel, wel, ik dacht dat het gemakkelijker zou zijn, maar hoe meer en hoe dieper ik nu nadenk, des te minder vind ik iets dat geschikt is voor zo'n wijs kind!"
[5] IK zeg: "Wel, als je niets buitengewoons kunt vinden, vraag het meisje dan het eerste het beste!"
[6] CORNELIUS zegt: "Daar ben ik het wel mee eens, maar ook daar hapert het! Want iets al te alledaags kan ik toch niet vragen en van de betere zaken zou ik niet iets weten, dat hier al niet heel vaak aan de orde is geweest!"
[7] Het MEISJE, dat de verlegenheid van Cornelius wel merkte, zei: "O geëerde, beste vriend. Als u geen vraag voor mij weet, sta mij dan toe dat ik u een vraag stel, want vragen heb ik genoeg, -iedere vraag roept meteen tien andere op!"
[8] CORNELIUS zegt: "Daar heb ik niets op tegen, mijn lieve kind! Maar als jij mij een vraag stelt, moet ik natuurlijk ook antwoord geven. Maar als ik dat eens niet zou kunnen -wat niet zo denkbeeldig is, omdat je een kind schijnt te zijn met een heel helder verstand -wat dan?"
[9] Het MEISJE antwoordt: "Nu, wat dan?! Dan beantwoord ik mijn vraag zelf en dan beoordeelt u de vraag én het antwoord, en dan kunt u mij vertellen of ik mij niet ergens heb vergist! Heus, het is voor mij hier ook helemaal geen kleinigheid, vragen te stellen en te beantwoorden, maar de Heer, die mijn enige, eeuwige liefde is, stoort mij daarbij niet in 't minst, omdat een vergelijking tussen Zijn oneindige en onze zeer beperkte wijsheid helemaal geen zin heeft.
[10] Of we nu wat meer of minder domme dingen zeggen, verandert de verhouding tussen ons en de Heer niet in het minst, want wij zijn zelf in alles helemaal niets vergeleken bij de Heer en dat er in ons iets voor Hem is, komt omdat Hij door Zijn genade in ons hart is.
[11] Maar er zijn een aantal wijzen onder ons, en wel hier aan deze tafel, die ik erg hoogacht. Met hen kun je beter niet de degens kruisen!
[12] Er is wel veel dat, buiten mij en Raphaël en natuurlijk de Heer, tot op dit ogenblik geen mens kan weten omdat niemand op dit ongelofelijke terrein ook maar enige ervaring kan hebben. Maar wat heb ik eraan thuis te zijn op de verre sterren, als ik daartegenover onbekend ben op onze vaderlandse aarde?! Dan weet je toch nog maar erg weinig!"
[13] CORNELIUS zegt:.."Wie aan onze tafel is het dan voornamelijk, voor wie je menselijkerwijs zo'n bijzondere eerbied hebt?"
[14] JARAH zegt: "Die vicekoning daar, die nu samen met de oude Ouran over de gehele Pontus zal heersen! Hij heet Mathaël. Die zou mij het vuur nog wel eens na aan de schenen kunnen leggen! Ik geloof dat ik op honderd vragen van hem, niet één verstandig antwoord zou kunnen geven!"
[15] MATHAËL zegt: "O m'n lieve kindje, je bent nu opeens toch wel heel erg bescheiden! Bij mij kom je nog lang niet in verlegenheid, want ik ken maar al te goed je scherpe verstand! Als Raphaël zich bij jou al heel speciaal moet concentreren, hoeveel te meer dan één van ons! En overste Cornelius doet er erg goed aan, diep na te denken waarover hij met jou zal gaan praten! Want jij bent er één, zoals maar weinigen van jouw geslacht! Het is wel waar, dat ook ik veel begrijp en veel weet maar ondanks dat zou ik me toch nooit met jou in een soort wijsheidswedstrijd willen meten, wat ook louter dwaasheid zou zijn! Maar veel dingen van je te leren, zal ik altijd heel prettig, waardevol en dierbaar vinden."
[16] JARAH zegt: "Zo gaat het nu met een arm meisje; als zij óók iets weet, durft niemand met haar te praten! Daarom zou het voor haar haast beter zijn wat minder te weten, om niet lastig te worden voor de wijzere vrienden! Maar wat kan ik nu doen?! Minder gaan weten dan ik weet is onmogelijk, want ik kan het licht van mijn hart niet zwakker maken dan het is. Dit licht geeft mij in steeds overvloediger mate de liefde tot de Heer, de heiligs te Vader der vaderen van alle aardse vaders! Ja, als het mij mogelijk zou zijn mijn enige en uitsluitende liefde ooit ook maar iets te doen afnemen, dan zou ik ook zeker meteen dommer worden, maar zoiets is mij onmogelijk! En wat ik daarom door dit licht weet, is niet mijn, maar des Heren kennis in mijn hart en niemand hoeft er daarom voor terug te schrikken; zoals ook ik niemand behoef te vrezen! Daarom moet u, nobele vriend Cornelius en u, edele Mathaël, ook met mij kunnen spreken! "
[17] CORNELIUS zegt: "Jawel, jawel! Maar, liefste Jarah, weet je, het is juist dáárom wat moeilijk, omdat, zoals ik al heel duidelijk begin te voelen, je hart werkelijk te veel zuivere wijsheid bevat. O, verder ben je uitermate aanvallig en lief en men zou dagenlang naar je kunnen luisteren, maar vragen aan je stellen of vragen van je krijgen, is toch wel Iets geheel anders. Het vragen gaat snel genoeg, maar daarna komt het antwoord en dat ziet er bij mij nog maar povertjes uit!
[18] Ook wat eigendunk is mij nog niet geheel en al vreemd en ik ben nergens ter wereld banger voor dan voor een of andere blamage, wat natuurlijk ook niet juist is, maar daar kan ik niets aan doen. Ik ben van kind af aan zo opgevoed en een oude gewoonte raak je minder gauw kwijt, dan je zou denken.
[19] Maar heb nog enig geduld, er zal mij nog best iets zinnigs te binnen schieten en dan zal ik er oprecht vreugde aan beleven van jou heel wijze dingen te horen!"
«« 172 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.