Het oordeel over de landstreek van Caesarea Philippi.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)

«« 188 / 246 »»
[1] IK zeg: "Weet je, beste Marcus, iedereen spreekt volgens het begrip dat hij ergens van heeft en jij praat nu ook, zoals jij denkt dat het is! Ik zeg je: De Heer veegt niet vaak, maar als Hij veegt, veegt Hij schoon!
[2] Ken je deze streek tot in de verre omtrek? Ja, jij kent haar en weet, dat zij als een van de vruchtbaarste alleen maar het bezit is van erg rijke Grieken. De arme Joden moeten echter tegen een waar hongerloontje in het zweet huns aanschijns voor de rijke, Griekse honden werken en alle vruchten in de schuren van de Grieken brengen. Die drijven daarmee handel in alle windrichtingen, wat hun zeer veel goud en zilver oplevert en onze Joden moeten dan in de winter bedelen en vis gaan vangen om in leven te blijven!
[3] Wel, dat kunnen de Joden altijd nog wel doen en de zee zal steeds even visrijk blijven!
[4] Maar heeft een Jood, als hij honger had, ook maar ooit van zo'n Griek een stuk brood gekregen? O nee, hij moest daarvoor altijd de zee oversteken en aan de andere zijde bij zijn geloofsgenoten om brood bedelen! Daar staan Kisjonah en Ebahl! Vraag het maar aan hen en zij zullen je wel vertellen, hoeveel duizenden arme Joden uit deze streken bij hen alleen al 's winters brood kwamen halen!
[5] Ik heb lang dit schandelijke misbruik heel geduldig aangezien, maar nu is de maat vol en Ik zal deze onbarmhartige en onwaarachtige woekerhonden nu tuchtigen, dat horen en zien hen voor altijd zal vergaan!
[6] Kijk eens naar je tuin en je kleine akkers. Noch het water noch de hagel beschadigt daar ook maar iets. Maar kijk dan eens naar de rest van de omgeving en je zult daar zo'n verwoesting vinden, als je niet zo gauw ooit eerder hebt meegemaakt!
[7] Met deze gesel zullen de Griekse woekerhonden uit dit land worden verdreven. Want op de naakte stenen zullen zij geen tarwe, geen koren, geen gerst, geen maïs, geen linzen en geen bonen meer oogsten. Daarom zullen zij de woeste bodem verlaten en naar Europa trekken.
[8] Om deze reden liet Ik het ook voornamelijk toe dat bijna de gehele stad in een as en puinhoop werd veranderd. Want als een mens ergens geen woning en geen bouwgrond meer heeft, verlaat hij al gauw de lege en woeste plaatsen en trekt verder .
[9] Voor de arme Joden zal er echter rondom de zee genoeg bouwgrond overblijven en de stad zal voor de echte Joden wel weer herbouwd worden, -maar in een reinere en betere stijl dan tot op heden het geval was! Het is weliswaar nog een heel jonge stad, die als stad nauwelijks zeventig jaar bestaat, omdat er voordien slechts een heel onbeduidend gehucht op deze plaats stond. Van nu af aan zal het echter geen stad meer genoemd worden, maar het zal slechts een vissersdorp zijn en blijven. De pracht van de Grieken moet verdwijnen, maar de heerlijkheid van de hemelen zal in plaats daarvan hier zichtbaar worden, zoals dat nu op dit ogenblik gebeurt. -Oude Marcus, ben je het nu eens met Mijn huishouding?"
[10] MARCUS zegt: "Ja, als het zo zit, o Heer, laat U er dan nog maar tienmaal zo hard op los slaan! Het is dan ook de zuivere waarheid! Met die rijke Grieken was werkelijk niet meer te praten en van naastenliefde was allang geen sprake meer. Wat je aan hen vroeg, moest rijkelijk met goud en zilver betaald worden, maar kochten zij iets van ons, dan moest je daar altijd ruilartikelen voor aanvaarden. O, daarom is dat nu heel goed en deze geweldige storm doet mij veel plezier! O, nu kan hij minstens nog wel tienmaal zo erg worden!"
[11] IK zeg: "Kalm nu maar, de juiste maat zal wel gegeven worden!"
[12] CYRENIUS zegt: "U bedoelt dus, dat deze streek helemaal woest zal blijven?"
[13] IK zeg: "Dat niet precies, maar de rijke Grieken moeten uit deze streek weg. Ik zegje dat deze storm zeker duizend van de meest welgestelde families ver uit deze streek zal verdrijven, want Ik was het reeds lang van plan! Wel zullen zij Romeinse onderdanen blijven."
[14] CYRENIUS zegt: "Is het voor een streek of een heel land dan niet goed, wanneer er zeer welgestelde inwoners zijn?"
[15] IK zeg: "O ja, als zij zo zijn als Mijn vrienden Kisjonah en Ebahl, want dat zijn echte vaders voor alle arme bewoners van het land en ieder land kan zich gelukkig prijzen als het veel van zulke vaders bezit.
[16] Maar deze rijke Grieken zijn echte bloedzuigers van het land en vinden, dat de arme Joden al erg blij mogen zijn dat ze als loon voor hun zware werk het eten mogen delen met de zwijnen van de Grieken! Dat zijn bij Mij geen mensen meer, maar pure, onbarmhartige duivels en Ik heb geen medelijden en erbarmen met hun ellendige, hoogmoedige lichaam! Laat ze maar na de storm, die over een uur uitgeraasd zal zijn, hun vele goud en zilver op de naakte stenen leggen en de tarwe daar op zaaien en dan zullen wij zien, of er ook maar één halm zal opschieten!
[17] Kijk, zo heb Ik nu hier met één slag een aantal kwade vliegen platgeslagen, de leugenachtige priesters moesten op de loop en nu zullen ook de woekergrieken hetzelfde doen! Hun paleizen liggen in puin en hun grote akkers, tuinen en weiden zijn volledig weggespoeld. Als zij na de storm hun landerijen bekijken en zich ervan zullen overtuigen dat iedere toekomstige bewerking volkomen zinloos zou zijn, dan zullen zij hun biezen gaan pakken en zich merendeels naar Europa begeven. Daarna heb Ik altijd nog middelen genoeg deze streek in korte tijd weer zo veel mogelijk tot bloei te brengen."
[18] De storm neemt nu echter weer af en ofschoon de hagel is opgehouden, valt de regen nu zo dicht uit de hemel, dat het water zich op de vlakke bodem meteen tot halve manshoogte verzamelt en dan met verschrikkelijk kabaal wegstroomt, zodat zelfs de zee de geweldige toevloed begint te bespeuren, wat toch echt geen kleinigheid is. Huizen, bomen en duizenderlei andere zaken spoelen naar zee. Ook veel vee, zoals kippen, alle soorten vogels, die door de hagel gedood zijn, ontelbare varkens, ezels, koeien, ossen, schapen, geiten en hazen, reeën en herten krijgt de zee te verwerken en het zeer grote aantal vissen, dat deze binnenzee herbergt, zal zich daaraan tegoed doen, er zeer vruchtbaar van worden en zich zeer vermeerderen. Dat zal dan een goede schadeloosstelling zijn voor de arme Joden, die hier toch al niets verliezen konden, omdat zij weinig of niets bezaten. De weinige welgestelden waren in hun hart echter al tamelijk Grieks hard en gevoelloos geworden en het zal hun ziel zeker niet schaden, zich nu ook net als de anderen te gaan bezighouden met vissen en bedelen.
[19] Toen het zo ontzettend hard begon te regenen, kwamen allen die eerder onder de tafels bescherming gezocht hadden, helemaal doorweekt naar Mij toe en verbaasden zich uitermate dat Ik en allen die buiten bij Mij vertoefden, kurkdroog waren gebleven, net als de wat hoger gelegen plaatsen, waar zelfs geen waterdruppel aan een grashalm hing.
[20] HEBRAM vroeg Mij, nadat hij tot Mij was doorgedrongen: "Heer, hoe is het mogelijk, dat bij zo'n ongehoorde wolkbreuk deze plaats en u allen droog zijn gebleven, terwijl wij zo doordrenkt zijn, alsof we in zee hebben gelegen en het nu zo koud hebben als in de winter, terwijl het hier op deze plaats nog net zo aangenaam warm is als vanmorgen?! Heer, hoe komt dat?"
[21] IK zeg: "Dat gaat precies zoals het gaat! Ik kan je op je vraag echt geen ander antwoord geven! Je zou nu toch wel na alles, wat je gehoord en gezien hebt, moeten weten en zelfs levendig moeten constateren, wie en wat hier is! En als je dat in je ziel zou beseffen, hoe zou je Mij dan zo'n vraag kunnen stellen?
[22] De ochtend deed veel goeds van jullie verwachten, maar de avond schijnt bij jullie weer een zieleavond te worden! O verschrikkelijk blinde mensheid! Zo nu en dan wordt je weliswaar een beetje verlicht, maar omdat dat licht niet op de eigen grond ontstaan is, is het niet blijvend en in weinige ogenblikken neemt de nacht weer de plaats in van de zielemorgen!"
[23] HEBRAM zegt: "Heer, wat is er, wat wilt U mij en mijn negenentwintig broeders daarmee zeggen?"
[24] IK zeg: "Niets, dan dat jij en je broeders allemaal blinde vissen zijn in troebel water! Zeg Mij eens wat jullie, terwijl Ik zo duidelijk bij jullie was, onder de tafels en banken gejaagd heeft!"
[25] De DOORNATTEN antwoorden: "Heer, een heel natuurlijke uit onze jeugd nog overgebleven angst en vrees voor zulke verschrikkelijke onweders!
[26] In onze blinde angst dachten wij er niet aan, waar en bij wie wij waren. Nu zien wij onze dwaasheid wel in en wij beseffen ook hoe blind wij met z'n allen waren en hoe zeer wij gefaald hebben in Uw heilige bijzijn. We kunnen niets anders doen dan U, o Heer, met het oprechtste en levendigste berouw van ons hart om vergeving smeken! Heer, vergeef ons onze grote dwaasheid!"
[27] IK zeg: "Ik heb jullie allang alles vergeven en ten behoeve van de dwaasheid nog voor niemand een schuldenboek geopend. Want iedere dwaas heeft het aan zichzelf te wijten als hij schade oploopt. Maar denk op een andere keer, als je Mij niet zoals nu bij je zult hebben, met een waar, levendig geloof aan Mijn naam en dan zal deze jullie beter beschermen dan de een of andere zwakke en breekbare plank!"
[28] De dertig aanvaarden deze terechtwijzing en vragen of zij op de droge plaats mogen blijven.
[29] IK zeg: "Wel, dat is toch vanzelfsprekend! Blijf en droog je, want de regen zal nog ruim een half uur duren!"
[30] De dertig doet dat veel genoegen en zij blijven en drogen zich en genieten er erg van dat zij tijdens de hevigste slagregen in korte tijd kurkdroog worden.
«« 188 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.