De opwekking van drie doden.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)

«« 201 / 246 »»
[1] IK zeg: "Ga en breng de twee bij Mij!" - Schabbi gaat en brengt de beiden bij Mij.
[2] Dan vraag Ik hun of zij weer helemaal gezond en sterk zouden willen worden.
[3] BEIDEN zeggen: "Ja, Heer, als dat mogelijk zou zijn! Maar bij mij heeft het vreemde vergif al mijn ledematen verlamd en ik kan me slechts moeizaam voortslepen en zie deze arme, totaal geknakte bloem van een vrouw eens, -haar lichaam is voor haar hele leven bedorven! O Jehova, waarom moest nu juist óns zoiets ontzettends overkomen?!"
[4] IK zeg: "Ik wil, dat jullie beiden weer net zo gezond en opgewekt zullen zijn en er uit zullen zien, als toen jullie trouwden!"
[5] Toen Ik dat had gezegd, voer er een soort vlam door hen heen en zij waren meteen zo gezond en sterk, alsof hun nooit iets had gemankeerd, en dat gebeurde ook met hun uiterlijk, dat er zelfs nog bloeiender uitzag, dan op de dag van de bruiloft. Zij begonnen zich buitengewoon te verbazen, want zoiets had men in Perzië nog nooit beleefd.
[6] Ook Schabbi's ogen worden steeds groter en hij gelooft bijna zijn eigen ogen niet. Maar JURAH geeft hem een por en zegt zachtjes tegen hem: "Weet je, ik geloof dat we ons al precies op de juiste plek bevinden en wij zullen echt niet ver verwijderd zijn van Hem, die jij zo heel voorzichtig wilt verloochenen! Ik zeg je, Deze - of in eeuwigheid geen ander meer! Beoordeel jij het nu maar met je verstand!"
[7] SCHABBI zegt: "Ja, je pijl kon wel eens niet zo ver van het doel gevallen zijn! Die plotselinge genezing van beiden alleen maar door iets te zeggen, is meer dan alle menselijke wijsheid kan bevatten! Nu wordt onze redding me ook wat duidelijker. Een mens, die zo'n kracht heeft in zijn wil dat zelfs de ruwe materie zich daarnaar moet voegen, moet hoger staan dan alle andere mensen op aarde. In hem moet een overvloed aan goddelijke kracht aanwezig zijn en zijn ziel moet de levenskrachtige afdruk zijn van de goddelijke wil, -of zij is de godheid zelf! Met mijn voorzichtigheid ben ik misschien wel wat te ver gegaan, maar daarmee kan ik toch onmogelijk hebben gezondigd, want ik wilde het goddelijke, dat voor de heidenen wel eens een verschrikking zou kunnen zijn, daardoor beschermen en het niet door zulke onmensen laten besmeuren, hetgeen noch in ons belang noch in dat van de verheven zaak van het geloof zou zijn geweest!
[8] Maar naar het zich hier laat aanzien, zijn de heidenen toch niet zo erg als men ze ons in Perzië heeft afgeschilderd. Het is toch nauwelijks aan te nemen dat de, weliswaar oneindig trotse, opperstadhouder Cyrenius niet zou weten wat er achter de wonderdoener schuilgaat!? Maar als hij het weet en hem dan Heer noemt, dan moet hij daar toch wel zijn gegronde reden voor hebben! Want tegen de macht van zo'n wil konden alle wapens van Rome wel eens te kort schieten en te zwak zijn!
[9] Dat was geen toverij en geen wondergenezing op de manier van onze magiërs en priesters die kerngezonde mensen, voor geld en beloften van ander voordeel, laten simuleren dat ze doof, lam en blind zijn en hen zo een pelgrimage naar een afgod in een morsige tempel laten maken om dan daar op een afgesproken teken, ziende, horend en recht van lijf en leden te worden. Daardoor wordt er een aantal onnozelen overtuigd en als er dan echte lammen, blinden en doven komen om te bidden en te offeren, wordt niemand van hen beter. Dan wordt er steeds gezegd: 'Uw geloof is te zwak en uw te kleine offer is god niet welgevallig!' Ja, je weet dat onze magiërs zelfs de dode kinderen van rijke ouders weer tot leven brengen, maar wij weten allang op wat voor manier en wij weten ook, dat zulke uit de dood opgewekte kinderen geen bloedverwanten zijn. Maar deze hier zal zeker ook minstens de schijndoden tot leven kunnen brengen!"
[10] IK ga naar hen toe en zeg: "Ja, dat kan Hij zonder offers, olie en kruidendrank! Kijk eens naar beneden aan de oever. Zoëven hebben de beide zoons van onze gastheer drie verdronkenen, een man en twee meisjes, uit het water gehaald!
[11] Het is een arme vader met zijn beide dochters, een arme Jood. Zijn vrouw heeft zich met behulp van een boom, die in het water lag, het naakte leven gered. Maar haar man en de beide dochters, die de in groot gevaar verkerende moeder te hulp kwamen, werden door de steeds sterker wordende watervloed in zee gespoeld, en verdronken in de woeste golven. De zee wierp hen geheel levenloos op de oever en de beide sterke zoons van onze gastheer vonden hen nu dood daar liggen, en hebben hen zoëven hier beneden aan land gebracht.
[12] Maar de verongelukte vrouw, die zich nog schreiend, bevend en om hulp roepend aan de boom vasthoudt, wil ik hier ook hebben.
[13] Daar zal Ik weer Mijn loods voor inzetten. Pas daarna zullen jullie Gods heerlijkheid aanschouwen en Hem geloven, Die jullie allemaal heeft gered!" Dan roep Ik Raphaël, geef hem slechts een teken dat hij begrijpt en nog geen minuut later brengt hij reeds de weeklagende vrouw, die zich voorlopig helemaal niet laat troosten, bij Mij op de heuvel.
[14] Maar Ik raak de vrouw aan en zeg: "Wees stil, vrouw, en geloof en vertrouw, want bij God zijn alle dingen mogelijk!"
[15] Toen werd de VROUW rustiger en zei: "Ik weet wel dat bij God alle dingen mogelijk zijn, maar ik weet ook, dat ik als zondares de genade van God niet waard ben! O, hoe rein moet een mensenhart wel zijn, om ook maar de geringste van God uitgaande genade waard te zijn! Deze deur van genade is voor mij echter allang dicht. God zal nu in mijn nood beslist ook weinig aandacht aan mij schenken, omdat ik, toen ik gelukkig was, veel te weinig aandacht voor Hém heb gehad. Maar God bewees mij al door mijn tuchtiging een echte genade!"
[16] IK zeg: "Hoe zou het dan zijn, als Ik je je man en je beide dochters weer terug zou geven?!"
[17] De VROUW zegt: "Op de jongste dag zal alleen God ze mij terug kunnen geven, want ze liggen in de golven begraven en zijn dood! De doden zoudt u me wel terug kunnen geven, als ze ergens door de zonen van Marcus uit zee zijn opgehaald, -maar nooit meer levend, want ze moeten al enige uren dood zijn!"
[18] Dan zeg IK tegen de engel: "Breng de drie lijken hier!" En de engel brengt de drie meteen op de heuvel en legt ze aan Mijn voeten.
[19] De vrouw herkent meteen in de drie lijken haar man en de beide dochters en begint hartverscheurend te huilen.
[20] Maar IK zeg: "Vrouw, wees toch kalm, je ziet toch wel dat zij hier slechts slapen!"
[21] De VROUW zegt: "Ja, ze slapen de eeuwige slaap, waaruit nog nooit een mens is ontwaakt!"
[22] IK zeg: "Vrouw, je vergist je. Er is geen eeuwige slaap, zoals jij dat denkt, omdat je niet onvoorwaardelijk gelooft in een leven in het hiernamaals! Ik zal deze drie echter wekken, opdat jij en vele anderen sterker mogen worden in het geloof en het vertrouwen op de levende naam van God."
[23] Dan zeg Ik luid tegen de lijken: "Verhef je en sta op uit de dodenslaap!"
[24] Meteen begonnen de drie lijken te bewegen en zij richtten zich weldra heel verbaasd op. Met wijdgeopende, niet begrijpende ogen keken ze om zich heen, want zij wisten niet wat er met hen gebeurd was en waar ze nu waren.
[25] Nu zeg Ik tegen de vrouw: "Ga er heen en leg hen uit waar zij zich nu bevinden en wat er met hen is gebeurd! Als jullie je kalmte weer herwonnen hebben en elkaar weer kennen, zullen wij er verder over spreken!"
[26] Maar de vrouw valt voor Mij neer en kan van verbazing geen woord over haar lippen krijgen. Pas na een poosje kon de vrouw rechtop staan en begon Mij te loven en te: prijzen, want langzamerhand drong het steeds meer tot haar door dat haar man en de beide dochters springlevend waren en er kerngezond en tevreden uitzagen.
[27] Ik verwees haar echter nogmaals naar de opgewekten, om hen op de hoogte te brengen en duidelijk te maken dat zij de geredde vrouw van de man was en de moeder van de beide dochters. Toen ging de vrouw met een paar stappen naar de opgewekten. Want als iemand door Mij genezen of opgewekt werd verwijderde Ik Mij, om alleen aan Mij bekende redenen, enige passen van de genezen of opgewekte mensen.
[28] Toen zij bij de opgewekten kwam, vertelde zij meteen wie zij was, en onder grote en zeer blijde verbazing herkenden de opgewekten haar en begroetten haar heel innig.
[29] Ik verbood de vrouw echter tevens om Mij direct als redder en opwekker aan te wijzen aan hen, die nu al bij hun volle bewustzijn waren gekomen, omdat dat niet geschikt is voor een nieuw opgewekt leven. Pas nadat Ik haar een teken zou geven, kon zij het wel vertellen, -hetgeen de vrouw ook deed, ondanks dat haar man haar heel nadrukkelijk vroeg, de wonderdoende weldoener aan te wijzen.
«« 201 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.