Reiservaringen van Murel.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)

«« 218 / 246 »»
[1] Terwijl Cyrenius die opmerking maakt, komt ook MUREL naderbij, begroet Mij en zegt: "Heer en meester, voorheen spraken er slechts twee voor ons allen, dat waren Stahar en Floran. Ik zei weliswaar niets omdat ik het met veel zaken volledig eens was, - maar toch was er ook het nodige bij waar ik het niet mee eens was en niet mee eens kon zijn. Stahar heeft me nu heel veel duidelijk gemaakt en ik zie alles nu veel beter dan vroeger, maar desondanks zijn er toch een aantal zaken die ik nog lang niet duidelijk genoeg zie! En omdat ik nu heel anders over u denk dan vroeger, zou ik graag willen dat u een aantal grote en kleine punten uitlegde.
[2] Weliswaar was ik net als mijn collega's een Farizeeër voor zover het farizeeërschap zich verdroeg met mijn gelouterde begrippen en inzichten, en ik weet dat u nu juist geen bijzondere vriend bent van deze mensen, die merendeels profeten der duisternis zijn! Maar onder dit soort mensen zijn er toch nog wel, bij wie de betere instelling niet geheel verloren is geraakt en tot hen heb ik mijzelf nog altijd gerekend. Daarom durfde ik dan ook nu bij u te komen en u -niet als een door u verfoeide Farizeeër, maar slechts als een heel eenvoudig, door veel ervaring verrijkt mens - over een aantal zaken vragen te stellen waar niet alleen ik, maar iedereen behoefte aan heeft.
[3] Maar ik heb eerst een bepaalde vraag vooraf en die is "Ik ben een zondig mens en u een heilige van God, zult u mij wel een mij bevredigend antwoord waard vinden?"
[4] IK zeg: "Wie zijn zonde als zonde erkent en deze werkelijk verafschuwt, God boven alles liefheeft en zijn naaste als zich zelf, die is voor Mij geen zondaar meer!
[5] Maar God boven alles liefhebben betekent, Zijn geboden houden en niet buiten de orde van God willen leven. Als dit bij jou het geval is, spreek dan en Ik zal naar je luisteren en je antwoorden!"
[6] MUREL zegt: "Dan, vriend, vaarwel, want dan zullen wij bitter weinig woorden met elkaar wisselen! Wat helpt het mij dat ik mijn zonden erken en ze zo mogelijk ook verafschuw! Komt er een kwaad uur van verzoeking, dan valt men weer duizendmaal op dezelfde plek waarop men vroeger reeds duizendmaal is gevallen!
[7] Men heeft ook steeds de goede wil om de geboden van God te houden, maar bij de daden mankeert het maar al te vaak.
[8] Ik had mijn naasten ook steeds lief als het geen bedelaars en schelmen waren, maar waren ze dat wel, dan had ik ze duidelijk niet lief en ben ik hun vriend nog lang niet. Als zij eerlijke mensen worden, zal ik ze ook wel weer liefhebben en respecteren, maar anders heus niet zo gemakkelijk! U heeft nu van mij gehoord wat voor iemand ik ben. Als u mij een antwoord wilt of kunt waardig keuren, laat me dat dan ronduit merken, kunt u dat echter niet, zeg het dan en ik zal daar ook tevreden mee zijn!
[9] Hoogmoed en eigenzinnigheid zijn mij totaal vreemd. Overigens ken ik ook geen vrees, omdat ik geen speciale vriend ben van wat voor leven dan ook. Mij is aan dit leven net zoveel gelegen als aan de laatste plank van de ark van Noach. Het niet-bestaan zou mij duizend jaar liever zijn dan dit ellendige bestaan!
[10] Waarom moest ik eigenlijk ontstaan en nu voortbestaan? Heb ik ooit een God kunnen vragen om te worden en te zijn?! Ik ontstond zonder mijn wil, besta nu zonder mijn wil en moet mij allerlei wetten en ander ongemak laten welgevallen, waartegenover niets anders staat dan de zeer duistere belofte dat na dit ellendige leven een minder ellendig, eeuwigdurend leven zal komen. Om dat eenmaal deelachtig te kunnen worden, moet ik gedurende dit leven alle verzoekingen, hoe sterk ook, volkomen afslaan en volgens de wetten zuiverder zijn dan de zon op het midden van de dag, een voorwaarde waaraan helemaal niet te voldoen is, tenzij men net zo'n goddelijke natuur zou hebben als u, geachte vriend, mogelijkerwijs hebt!
[11] Maar waar is dat allemaal goed voor?! Weg met dit leven, want men heeft geen slecht tijdelijk leven nodig en nog minder een eeuwig leven dat in het gunstigste geval misschien wat beter is! Het volkomen niet-bestaan is op zichzelf al de ware gelukzaligheid!
[12] Ah, als ik vaste vooruitzichten zou hebben op een eeuwig, volmaakt leven, zou dat heel wat anders zijn! Dan wist je, hoe en waarom Je in dit leven iets moest doen, opdat het daaropvolgende, eeuwige leven des te beter verzorgd vol vertrouwen tegemoet gezien kon worden. Maar dat is nergens het geval! ...
[13] Waar men ook komt, in welke school men zich ook maar laat inwijden, overal vindt men in plaats van een duidelijk vooruitzicht een blind geloof vergezeld van een totaalongegronde hoop. Zo hebben de mensen -: zeg maar voor de eventuele verwerkelijking van de hoop die uit hun eigengemaakte geloof voortkomt -overal wetten gemaakt waarmee zij zichzelf en hun medemensen zonder enige reden vaak ondragelijk kwellen.
[14] Ik reisde door heel Egypte en zocht een duidelijke overtuiging voor een leven in het hiernamaals! Wat vond ik na alle kwellingen van de inwijding? Niets -dan een kunstmatig opgewekt verlicht dromen en men leerde mij de droomgezichten uit te leggen en daar een mystiek profetische betekenis aan te geven, die gewoonlijk voor alle gebeurtenissen gebruikt kon worden!
[15] Als ik, zoals vele anderen, ook een geesteszwakke dromer was geweest, zou dat soort zinsbegoochelingen op mij in ieder geval diepe indruk hebben gemaakt en ik zou oprecht in deze domheden zijn gaan geloven. Maar ondanks alle illusies viel mijn blik direkt op het inhoudsloze van dat alles. Ik zag mijzelf als de bedrogene en de meesters van de hoge school als de gemaakte -en ook vrijwillige bedriegers, die zelf van alles wat zij aan anderen leren ook niet één woord geloven.
[16] Dit soort mensen is nog het verstandigst. Degenen die daarnaast toch nog iets geloven zijn natuurlijk al een stuk dommer en beseffen nooit de grote op talloze, gelijksoortige ervaringen berustende waarheid 'Mens, je leeft slechts van vandaag tot morgen!'
[17] Ik betaalde in Karnak het school en inwijdingsgeld en trok vandaar weg in de volle overtuiging dat ik het vele geld voor niets had betaald, -dat wil zeggen in verhouding tot hetgeen ik eigenlijk wilde bereiken.
[18] Onderweg ontmoette ik iemand die zich bij mijn karavaan aansloot en die in Perzië en zelfs bij de mensen van het oude geloof geweest was (Birmanen). Over hen vertelde hij mij wondere zaken. Na drie dagen werden wij het er samen over eens om via Perzië naar de beroemde mensen van het oude geloof te reizen. Onze reis daarheen, die vele gevaren en ongemakken met zich meebracht, duurde vijf volle weken. Wij vonden aldaar een ontzettend streng levend, boetedoend volk, dat echter overigens zeer gastvrij was en ons werkelijk met alle liefde opnam. Met de taal ging het mij weliswaar slecht, maar mijn gids was deze machtig. Hij vertaalde alles voor mij en maakte zodoende overleg mogelijk tussen mij en de beroemde mensen van het oude geloof, die di rekte afstammelingen moeten zijn van Noach. In korte tijd had ik mijzelf zoveel van hun taal eigen gemaakt dat ik met de goede mensen kon spreken. Ik vroeg natuurlijk vooral inlichtingen verband houdend met hun overtuiging over een leven in het hiernamaals.
[19] Het antwoord luidde: Dat wist slechts hun hoogste, onsterfelijke priester, die steeds met God kon spreken en ook het hiernamaals kon zien met allen die waren overgegaan. Maar deze priester was voor alle sterfelijken voor altijd onbereikbaar! Niet meer dan eenmaal per jaar mocht men zijn residentie naderen. Dan mocht men echter slechts gaan tot op een half uur afstand van de gouden rots, waar hij zich op de morgen van een sabbat bij het opgaan van de zon enige ogenblikken aan de sterfelijken liet zien. Zij moeten slechts hopen en geloven en zich daarbij aan de, zeg maar, grimmigste, onverdraaglijkste voorschriften houden. Als iemand heeft gezondigd, moet hij werken van boetedoening doen waarvan zelfs de satan zou gruwen!
[20] Men liet mij een aantal van zulke boetelingen zien, waarbij mij echter ook meteen horen en zien verging! Wat in de Egyptische scholen meer voor de schijn gebeurt -alleen maar voor het opwekken van angst en schrik -dat en nog erger gebeurt daar in de naakte werkelijkheid! En waarom doen de mensen, deze meer dan stomme dieren, dat alles? Alleen maar vanwege de hoop op een beter, toekomstig leven!
[21] Zij zitten zo beklemd in een hun voorgespiegelde hoop, dat zij deze kwaadaardige misleiding van hun arme ziel uiteindelijk zelfs voor een onfeilbare waarheid houden!
[22] Daar dragen de priesters jammer genoeg alles aan bij, omdat deze misleiding van de mensen er voor zorgt dat zij steeds heel voornaam kunnen leven. De mensen zijn dom genoeg en daarom laten zij zich zo'n bedrog graag aanleunen. Maar bij mij is dat allang niet meer zo. Ik wil zekerheid, óf een dood die mij geheel vernietigt!
[23] Na een kommervol jaar verliet ik ook de mensen van het oude geloof en trok met een Perzische karavaan naar huis, dat wil zeggen naar Jeruzalem, en daar werd ik in de tempel weldra leviet en vervolgens Farizeeër (Varizaer= beschermer, herder) en niet lang daarna kwam ik hierheen, waar ik nu al elf volle jaren dienst doe als Joods priester .
[24] Dommer dan de mensen al waren, heb ik ze niet gemaakt, noch door woorden noch door daden, maar ik heb ze ook niet wijzer gemaakt, want ik dacht bij mijzelf: Als domheid hen gelukkig maakt, moet men ze zo laten! Want zelfs met de meest aantoonbare waarheid geeft men hen niets beters! -Ik heb u nu hiermee get0ond wat ik feitelijk denk en hoe ik van nature ben.
[25] Als menselijke wetten, die moeilijk op te volgen zijn, bepalen of een mens een rechtvaardige of een misdadiger is, dan ben ik vergeleken bij uw wettelijk zeer zuivere wezen duidelijk een zondaar en kan, wil en mag ik om uwentwil met uw heiligheid geen gesprek voeren.
[26] Als voor u, net als voor mij, niet de door mensen gemaakte wet, maar alleen de mens zelf maatgevend is, dan kunt u ondanks uw goddelijkheid, die mij eigenlijk helemaal niets aangaat, met mij net zo goed een gesprek voeren als ik met u! Maar verwacht van mij daarvoor geen dank of verering, -ook al was u Jehova Zelf. Want dan ben ik uw werk en dan zie ik helemaal geen reden waarom ik u zou vrezen of liefhebben of eren!
[27] Ja, als ik u eerst om een bestaan had kunnen vragen, dan zou de verhouding heel anders liggen, ook al zou ik het leven liefhebben. Maar ik ben het leven gaan haten, omdat ik de arme, eerlijke mensheid steeds smachtend aantrof onder de ellendige druk van allerlei domme en waardeloze wetten. Slechts mensen die al vanaf het oerbegin de kunst verstonden om hun dommere medemensen behoorlijk te bedriegen, zijn gelukkig, omdat zij zich steeds boven iedere wet weten te verheffen.
[28] Zij houden hun arme medemensen dom door allerlei beloften over het hiernamaals, opdat zij zelf hier des te vrijer een goed leven kunnen leiden. Ik ken deze zaken en weet wat ik van een toekomstig leven aan gene zijde moet denken en wat ik ervan kan verwachten. Daarom ben ik ook niet bang -niet voor een almachtige God en nog minder voor een grote wereldheerser, al is hij nog zo machtig.
[29] God vrees ik niet omdat Hij zeker te wijs moet zijn om er genoegen in te scheppen een arme, nietige worm in het stof te kwellen, die Hij, als Hij hem te lastig vindt, duizendmaal met één zuchtje kan vernietigen. God als zeer wijs wezen kan daarom redelijkerwijs van mij geen verering en aanbidding en geen liefde eisen, omdat Hij mij ongevraagd in een ellendig bestaan heeft geplaatst, dat mij door de woorden van heers en winzuchtige mensen leert hopen op een gelukzaligheid in het hiernamaals. Zo'n leer zou ik moeten aanvaarden als de zuivere waarheid, terwijl mij van alle kanten duizend en nog eens duizend ervaringen het pure tegendeel overtuigend laten zien en de grote natuur uit al haar graven luid roept: 'Mens, je hele leven duurt slechts van vandaag tot morgen!'
[30] U ziet dat men bij mij met het vanouds geprezen geloof en met zijn troostende begeleidster, de goede hoop, niets kan aanvangen, helemaal niets! Geef mij daarom de waarheid, die ik, net als dit bestaan van mij, levendig kan voelen en dan kan ik ieder geloof missen evenals ook iedere ijdele hoop!
[31] Wijze en machtige man van Jehova, bezorg ons mensen geen lange en gretige tanden, die vervolgens niets krijgen om op te bijten! Ik zou u, wijze vriend, niet zo spontaan benaderd hebben, als ik uit uw eerdere gesprekken en lessen niet opgemaakt zou hebben dat de waarheid ook in u woont en u ook iemand bent die het eerlijk met de arme mensheid meent.
[32] Mocht ook u echter een andere achtergrond hebben, Iaat mij dan bij de waarheid die ik mij door duizend ervaringen moeizaam en bitter heb eigen gemaakt!"
«« 218 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.