De geloofsdwang van de tempel.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)

«« 7 / 246 »»
[1] De FARIZEEËR zegt: "Hoge gebieder, alles wat u zegt is zo overtuigend goed en waar, dat wij niets anders kunnen zeggen dan dat Ieder mens met een beetje geest, door één uur met u te verkeren, zichtbaar meer voor zijn hoofd en voor zijn hart wint, dan wanneer hij honderd jaar lang de domheden van de tempel aan zou kunnen horen, die uit niets anders bestaan dan loze kreten.
[2] Er wordt daar wel veel gekletst en nog meer geblèrd, maar dat is net zo zinvol als dat men tegen iemand zou zeggen: 'Vriend, was mijn handen en voeten maar Iet wel goed op datje ze absoluut niet nat maakt!' -En bij onze lessen die in de tempel gegeven worden, wordt uitdrukkelijk geëist dat men ze heel aandachtig aanhoort en doet wat daarin gezegd wordt. Maar waarom het moet en welke betekenis achter de gegeven les schuilt, daarmee mag niemand zich bezighouden, -want dat zijn geheimen van God waar niemand, behalve de hogepriester slechts onder het zegel van strenge geheimhouding, iets naders over mag weten.
[3] Wat heeft de mens aan een leer waarvan hij de tekst kan aanhoren, zelfs moet aanhoren, maar waarvan hij nooit ook maar één lettergreep mag begrijpen?! Als je niets van zo'n leer hoort ben je net zo ver!
[4] Bij God, als men de godsdienstige zaken bij de mensen eens goed bekijkt, stoot men vaak op zaken die iedere struisvogel te zwaar op de maag zouden liggen! Want ook al zijn de mensen meestal in hun overige doen en laten bepaald niet zo dom en duister als een maanloze, zwaarbewolkte herfstnacht, toch zijn zij dat beslist honderdvoudig in hun godsdiensten! Zij hechten ofwel vaak geloof aan alle soorten boerenbedrog zodat zelfs een hond daarvan zou gaan walgen -laat staan een eerlijk mens -of zij geloven helemaal niets.
[5] O Heer en gebieder, u kunt zich niet voorstellen hoe het mij vaak te moede was als ik op die manier de mensen iets als goed en waar moest voorhouden, dat naar mijn vaste overtuiging een grote leugen was. Ik had mijzelf vaak bijna van pure ergernis kunnen wurgen. Maar wat hielp dat? Als de os eenmaal het juk draagt, moet hij trekken -of het nu licht of zwaar gaat -anders vallen er klappen in overvloed! Tijdens mijn toespraken heb ik vaak bij mijzelf gedacht: 'Wie van ons is nu de beklagenswaardigste os, ik, de prediker, of degene voor wie ik preek?' En ik kon mij nooit aan de gedachte onttrekken, dat ik toch wel steeds de grootste en, eigenlijk noodgedwongen, de domste os was! Want mijn toehoorder kon, als hij een verstandig mens was, mij achteraf naar hartelust uitlachen en zich in gezelschap van zijn vrienden over mij vrolijk maken; maar ik mocht dat, in ieder geval in de tempel, op straffe van het vervloekte water niet doen.
[6] Daarom, hoge gebieder, zeg ik: Weg uit ons midden met alles, wat in alle ernst puur van de duivel is! Van nu af aan worden wij echt verstandige mensen en zullen in der eeuwigheid aan geen enkele menselijke domheid meer meewerken, want het is iets ontzettends om dienaar te zijn van de domheid der mensen! Van nu af aan de wapens en het gezonde verstand! Al het andere behoort tussen de horens van de oude zondebok, die men moet doden en verbranden met het vuur van rechtvaardige ergernis. Maar nu over iets anders!
[7] Hoge gebieder, weet u soms wat deze goede Godmens eventueel zou verlangen, als hij ons voor de korte duur van enige dagen bij zijn leerlingen op zou nemen? Want van hem zou in de kortst mogelijke tijd bijzonder veel te leren zijn! Denkt u dat wij hem dat zo zonder enig gevaar zouden kunnen vragen?"
[8] JULIUS zegt: "Ongetwijfeld, maar ik weet ook heel zeker dat Hij nergens enig stoffelijk loon aanneemt, maar altijd slechts een zuiver geestelijk! O, Hij heeft nooit ook maar enig geld bij Zich en blijft toch nooit iemand iets schuldig! Wie iets voor Hem doet, vergeldt Hij het op een andere wijze duizendvoudig. Want Zijn woord en Zijn wil zijn meer waard dan de gehele wereld. Meer behoeven jullie niet te weten en jullie kunnen nu doen wat je wilt!"
[9] De jonge FARIZEEËR zegt: "Dat verheugt ons, en u, hoge gebieder , danken wij zeer voor het licht dat u in ons hart hebt laten schijnen, want nu weet ik heel zeker wat wij allen zullen doen en in zekere zin moeten doen! Nu pas zullen wij ons allen oprecht tot hem wenden en wat hij zal zeggen, zullen wij ook doen!"
«« 7 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.