Ouran's gedachten over de Heer.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 3)

«« 98 / 246 »»
[1] Na deze woorden van Mathaël zegt OURAN: "Mijn steeds achtenswaardiger vriend, ik moet je nu toch ook eerlijk bekennen, dat bij de gedachte aan het plotseling verdwijnen van deze zon mij toch zelf ook een bepaalde vrees bevangt. Want dat herinnert mij aan de totale, menselijke onmacht in vergelijking tot de onbegrensde almacht van Hem, die weliswaar in ons midden is, maar eigenlijk toch te heilig en te oneindig verheven is dan dat mensen zoals wij, die weten wie Hij is, Hem zouden kunnen benaderen! Of dat ik met Hem, net als met u of andere mensen, als vrienden onder elkaar zou durven praten!
[2] Het is een heel vreemde gedachte en het gaat je door merg en been als je bedenkt, dat Hij alles in alles is en dat wij bij Hem vergeleken niets zijn!
[3] Dan troost het ons natuurlijk wel weer dat Hij Zelf de hoogste en zuiverste liefde is en daarom met ons armzalige, sterfelijke mensen het grootste geduld, begrip en medelijden heeft.
[4] Maar Hij is nu eenmaal God en voor altijd onveranderlijk en volkomen onsterfelijk, en de hele oneindigheid hangt met haar bestaan aan Zijn wil als een dauwdruppel aan een enkel grassprietje. De geringste zucht uit Zijn mond zou de gehele oneindigheid kunnen vernietigen, zoals slechts het lichtste zuchtje van de wind de loshangende dauwdruppel van de punt van de grashalm afblaast.
[5] Weet je, als je dat met een nuchter hart heel rustig bij jezelf overdenkt, kun je onmogelijk de gedachte van je afzetten dat je in de zichtbare aanwezigheid van de Almachtige enerzijds de hoogste zaligheid ondervindt, maar dat je anderzijds toch liever niet zo dicht bij Hem zou willen staan. Hem op een zekere afstand aanbidden, zou voor ziel en geest een groot genot zijn en zou de gehele mens zeer stichten, maar hier zo vlakbij kun je dat toch alleen maar wat heimelijk in je hart doen.
[6] Zo zou ik nu bijvoorbeeld ook graag met Hem willen spreken. Daar verlang ik erg naar, maar door Zijn onvoorstelbare, geestelijke grootte kun je daarvoor geen moed opbrengen, hoewel Hij er uiterlijk als een heel bescheiden en gemoedelijk mens uitziet! Zijn uiterlijk behoudt evenwel dat bepaalde, puur goddelijk almachtige, en het is duidelijk aan Zijn ogen en Zijn voorhoofd te zien, dat hemel en aarde voor Zijn wil moeten buigen. Uit Zijn ogen schieten letterlijk lichtstralen en doorlopend roept Zijn voorhoofd dat wat nooit was, tot leven.
[7] Ja, vriend, het verplettert je, als je de Schepper der werelden en hemelen in de persoon van een eenvoudig en heel bescheiden mens voor je ziet staan! Heus, dan valt er niet meer te schertsen! Maar, het is nu eenmaal zo, en de Heer alleen zij alle lof dat het nu zo is, want zonder Hem zouden wij onder de huidige omstandigheden er erg slecht aan toe zijn!"
[8] MATHAËL zegt: "Dat is zeker, en voor mij en jou heel speciaal, want mij zouden de duivels hebben gewurgd, en de zonsverduistering zou jouw dood zijn geweest! Maar nu weer opgelet, want nu zal het echt niet zo lang meer duren met de schijnzon, en als deze zeldzame zon plotseling dooft, zal er een spektakel losbreken!"
[9] Dan wordt iedereen stil en kijkt naar de schijnzon.
«« 98 / 246 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.