Over de schepping der Hemelen en der aarde en de eerste dag.

Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang

«« 18 / 27 »»
[1] Daarover schrijft Mozes in zijn eerste boek, als ware hij daarbij geweest en als had hij het zelf gezien; zonder twijfel heeft hij het in geschriften van zijne voorvaderen ontvangen; het is ook mogelijk, dat hem in de geest iets meer is geopenbaard, dan aan zijne voorvaderen.
[2] Dewijl er echter ten tijde, dat God Hemel en aarde geschapen heeft, nog geen menselijk wezen geweest is, die zulks heeft aanschouwd, zo is daar­uit niet te besluiten, dat Adam, vóór zijn val, dewijl hij nog het diepe inzicht in de kennis Gods had, dit in de geest heeft geweten. Toen hij echter ten val was gekomen, zo heeft hij dit alles als een donkere en verborgen gebeurtenis in zijn binnenste bewaard en overgebracht op zijn nakomelingen. Openbaar is geworden, dat de eerste wereld vóór de zondvloed zo weinig heeft geweten van de hoedanigheden en het eigene van God, evenals de laatste waarin wij taps leven. Want uiterlijke, vleselijke geboorte heeft nimmer de Godheid kunnen verstaan of door­gronden; zo dit niet zo ware, zo zou daarover méér geschreven zijn. Dewijl echter aan mij, door de goddelijke genade in deze hoge waarden dit grote geheimenis in mijn geest naar de innerlijke mens, dewelke van één hoedanigheid is met de Godheid, iets geopenbaard is geworden, zo kan ik niet nalaten, deze dingen naar de kracht mijner gaven te be­schrijven en ik wil de lezer getrouwelijk vermanen, zich aan de eenvoud des schrijvers niet te storen. Want ik doe dit niet uit begeerte naar roem, maar wil in ootmoedigheid onderwijzen, opdat de werken Gods de lezer beter bekend mogen worden en des duivels rijk zal worden geopenbaard; omdat de tegenwoordige wereld in al haar boosheid en laster vol is van des duivels woelen en werken. Dat de tegenwoordige wereld toch moge zien, in welke kracht en uit welke drang zij leeft, zodat ik, met het mij overgeleverde pond, kan woekeren en hetzelve aan mijnen God en Schep­per niet renteloos behoef weder te geven, als een luie dienstknecht, die in de wijngaard des Heren zijn tijd in ledigheid heeft doorgebracht en zijn loon opeist zonder ervoor gearbeid te hebben. Wanneer echter de duivel spotters en verachters zou doen opstaan, die zouden zeggen, dat het mij niet paste, mij zozeer in deze hoge goddelijke dingen te begeven en daarin te speuren, zo geef ik deze ten antwoord, dat ik niet opgeklommen ben tot in de sferen Gods; dat mij dit, als ge­ring mensenkind, ook niet mogelijk zou zijn, maar dat de Godheid in mij is nedergedaald.
[3] Dit is mij ook geopenbaard door Zijne Liefde. Hem, die weet en verstaat, laat ik besturen en zorgen; Hij begeert het zo; ik arme aardworm kan niets doen. De Geest echter nodigt al deze spotters en verachters uit afstand te doen van hunne boosheid; waar dit niet geschiedt, zo zullen zij als kaf door Gods toorn worden verstrooid.
[4] Toen God nu in het gebied van Lucifer, welk gebied de ganse ruimte dezer wereld besloeg, in toorn ontstak, zo doofde het licht uit en alles werd duister en de Salniter werd ruw, koud, hard, bitter en zuur, vol van roering en broeiing, alles naar gelang van de werking der aldaar werkende Oergeesten. Want waar de wrange kwaliteit de boventoon voerde, aldaar werd de Salniter tezamen getrokken tot verdroging, zodat harde stenen ontstonden.
[5] Aan de plaatsen echter, waar de geest der wrangheid, der zuurheid met de geest der bitterheid tezamen als eerste gearbeid heeft, aldaar is het zand ontstaan, want de geest der bitterheid heeft de Salniter gebroken. Op de plaatsen, waar de toon, de klank, mèt de geest der zuurheid in het water de eerste is geweest, daar ontstond koper, ijzer en dergelijke steen­achtige ertsen. Waar echter het water met alle Oergeesten tegelijk in werking is getreden, daar ontstond de wilde aarde en het water werd in kloven en spleten, als in een wolk tezamen gehouden. Want de geest der zuurheid, als de vader der verdorven natuur, heeft het met zijn scherp­heid bij elkander gehouden.
[6] De geest der bitterheid echter is de voornaamste veroorzaker der zwarte aarde, want door zijn bitterheid is de Salniter naar zijn uiterlijke geboorte gedood geworden, waardoor dan de wilde aarde ontslapen is. De hitte heeft in de geest der wrangheid de hardheid veroorzaakt. Waar de hitte nu als eerste eigenschap aanwezig was, daar heeft zij het alleredelste der aarde, als goud, zilver en edelgesteente doen ontstaan. Want toen het licht, vanwege de hardheid, ruwheid en scherpheid der materie gedoofd was, zo werd heet in de hitte, welke de vader van het licht is, opgenomen en daardoor verzwolgen.
[7] Nu moet ge het volgende goed verstaan: Waar de geest der hitte in het zoete water, in de liefde de voornaamste, de eerste is geweest, daar heeft de geest der wrangheid de materie tezamen getrokken, tot één ge­voegd; zo is het alleredelste erts en gesteente ontstaan. Wat echter betreft de kostelijke gesteenten, als daar zijn, karbonkel, smaragd, onyx en dergelijke, die de alleredelste zijn, zij vinden hun oor­sprong daar, waar het licht in de liefde is opgegaan. Want dit licht wordt in de zachtmoedigheid geboren en het is het hart der Oergeesten; daarom zijn deze gesteenten ook zeer lieflijk om te aanschouwen. Iemand zou kunnen vragen: Waarom toch heeft deze mens in deze wereld het goud, het zilver en de edelgesteenten boven al het andere lief en waarom gebruikt hij deze tot verweer of bescherming van zijn lichaam? Het goud, het zilver en de edelgesteenten en alle lichte ertsen vinden hun oorsprong in het licht, hetwelk vóór de tijden des toorns, in de natuur, d.w.z. in de zevende natuurgeest geschenen heeft.
[8] Dewijl nu ieder mens gelijkvormig is aan deze wereld, zo hebben ook des mensen Oergeesten de kern of het allerbeste in de verdorven natuur lief en zij wenden dit aan tot hun bescherming en verweer. De allerinner­lijkste kern echter, welke de Godheid is, kunnen zij niet begrijpen, want het vuur des toorns heeft zich daarvoor gelegd als een sterke muur en deze muur moet door een krachtige stormloop ten val worden gebracht, wanneer de siderische geesten naar binnen willen schuiven. Voor de ziele­geest echter staat de deur open, want door niets wordt hij tegengehouden en hij is als God zelf naar zijn innerlijke wezen. Nu zou iemand kunnen vragen: Hoe moet ik dan nu de drievoudige ge­boorte in de natuur verstaan?
[9] Ziet, de meest innerlijke en diepste geboorte noemen we het licht; dit is het hart der Godheid, hetwelk uit de Oergeesten Gods geboren werd.
[10] Geen oergeest kan afgescheiden van de anderen het licht begrijpen, maar iedere oergeest begrijpt slechts datgene, wat met zijn eigen hoedanigheid in het licht overeenstemt. Alle Oergeesten tezamen echter verstaan het licht in zijn ganse rijkdom, want zij allen tezamen zijn de Vader van het licht. Zo ook begrijpen de Oergeesten der mensen de innerlijkste geboorte der Godheid, welke in het licht staat, niet ten volle; maar iedere oergeest werkt en beweegt zich in het hart Gods. En dit is de verborgen geboorte in de natuur, dewelke geen mensenkind met zijn verstand of bekwaamheid begrijpen kan, maar de ziel des mensen alleen kan het begrijpen, de ziel, die staat in het licht Gods.
[11] De andere geboorte in de natuur wordt geopenbaard in de zeven geesten der natuur. Deze geboorte is meer begrijpelijk en duidelijker, maar toch ook slechts voor de kinderen van dit geheimenis; de landman verstaat het niet, al zou hij het ook zien, ruiken, proeven, horen en voelen. Hij ziet het aan en weet toch niet, hoe het innerlijke van deze dingen is. Hieronder wordt verstaan het verdorven verstand zonder de geest Gods en het geldt voor de dokter evenzeer als voor de landman; beiden zijn ten opzichte van de Godheid even blind en de landman heeft menigmaal, zo hij zich door God laat leiden, meer inzicht dan de dokter. Dit nu zijn de geesten, waarin alle dingen, in de Hemel en op deze aarde, vastgeklonken liggen en waaruit de derde geest geboren is, waarin de verderfelijkheid vastligt. Deze geest echter of deze geboorte heeft zeven aanzichten, als daar zijn: wrang, zoet, bitter, warm. De vijfde Geest is de Liefde, die ontstaat door het licht des levens, welke de zinnelijkheid, de lichamelijkheid en het verstand voortbrengt. De zevende geest is de klank; de toon, die het geluid en de vreugde voortbrengt en hij is de opborre­lende bron van alle geesten. In deze zesde geest openbaart zich de geest des levens, de wil of het verstand en de gedachten van alle schepselen, ook alle kunsten en veranderingen, vormen en beeltenissen. De zevende geest is de natuur, waarin het lichamelijke van alle zes andere geesten gestalte vindt, want de zes andere brengen de zevende voort. In deze geest openbaart zich het stoffelijke, het lichamelijke wezen van Engelen, duivelen en mensen. Te midden der zes andere geesten wordt het licht ook geboren, hetwelk het hart van God is.
[12] Over de derde geboorte.
[13] Deze derde geboorte nu is de begrijpelijkheid; de doorzichtigheid der natuur, welke voor de tijd van de toorn Gods lieflijk, doorzichtig en helder geweest is, zodat de Oergeesten door alles heen hebben kunnen zien. Er waren toenmaals noch aarde, noch stenen en er was ook niet een dergelijk licht, zoals er thans is; dat was ook niet, nodig, want het licht bevond zich in het midden van al hetgeen er was en verspreidde zodoende voldoende licht over al het bestaande. Toen evenwel koning Lucifer was geschapen, verwekte hij in deze derde geboorte de toorn Gods, want de lichamen der Engelen zijn in deze derde geboorte tot lichaam bevestigd. Dewijl dan nu de duivelen hunne lichamen aangestoken hebben, met het doel daarmede over de godheid te heersen, zo heeft de Schepper deze derde geest of derde geboorte in de natuur óók in zijn toorn aangestoken en de duivel daarin gevangen genomen en hem een eeuwige woonplaats daarin toegewezen, opdat hij niet hoger zou klimmen dan God. Dewijl echter de duivel uit hovaardij en moedwil zichzelf heeft ontstoken, zo zijn zij gans en al uit het Licht verstoten geworden en kunnen dit ten eeuwigen dage niet doorgronden of verstaan. Want het licht van hunne harten, hetwelk van één hoedanigheid was met het hart van God, hebben zij zelf uitgedoofd en in de plaats daarvan een bittere, harde, wrange en verhitte duivelsgeest doen ontstaan.
[14] Nu moet ge echter niet denken dat daarom uit de ganse natuur of de plaats dezer wereld, een bittere toorn Gods ontstaan is. Neen, dit is het doel. De toorn begrijpt niet de innerlijke geboorte in de natuur, want de liefde Gods is nog in de gehele ruimte dezer wereld verborgen; zo ook is het huis, waarin Heer Lucifer zijn verblijfplaats heeft, nog niet geheel en al verloren, want er is in alle dingen dezer wereld liefde en toorn in elkander verweven en deze beide worstelen steeds met elkander. Maar de duivelen kunnen het worstelen van het Licht niet verstaan, maar slechts het worstelen van de toorn. Daarin zijn zij scherprechters en zij leggen beslag op het recht, hetwelk over alle goddeloze mensen door Gods toorn gesproken wordt. Geen mens mag zeggen, dat hij in het vuur des toorns, waarin de vergeving plaats vond, geboren is met de vooropgezette bedoeling van God, dat dit zo gebeuren zou. Neen; want de verdorven aarde staat niet temidden van het vuur des toorns van God.
[15] Slechts de uiterlijkheid, de uiterlijke verschijningsvorm, die zo hard, zo droog en bitter is, is daaraan onderworpen. Waarbij een ieder wel be­merken kan, dat de boosheid en het vergif niet in de liefde Gods kunnen wonen, anders zou het geen liefde zijn.
[16] Neen, in de liefde Gods is enkel zachtmoedigheid. Ik zeg niet, dat de mens zondeloos en heilig door de moeder ter wereld wordt gebracht, maar niet is het waar, dat zoals de boom is, ook de vrucht is. Het is dus niet aan God te wijten, wanneer een moeder een onheilig kind baart, maar aan haar eigen zonde. Wanneer evenwel een wilde loot in een goede akker wordt geplant en goed verzorgd wordt en be­mest, zo groeit er een goede boom uit de twijg, hoewel deze wild was, want hier is alles mogelijk. Toch verkeert menigmaal het goed eerder in kwaad, dan het kwaad in goed. Een ieder mens is vrij, als 't ware zijn eigen God. Hij kan in dit leven toorn uitstralen of licht. En welk kleed hem omhangt, naar dat kleed wordt hij beoordeeld. Welk lichaam hij in de aarde zaait, een dusdanig lichaam zal ook worden opgewekt, alhoewel in andere vorm en verklaard, maar geheel naar de aard van het zaad, dat gezaaid werd. Want zo de aarde geheel van God verlaten zou zijn, zo zou zij nimmer een goede vrucht dragen; maar alleen boze vruchten. Dewijl echter de aarde nog leeft en bestaat door Gods liefde, zo zal de toorn niet eeuwig branden, maar de liefde, die heeft over­wonnen zal liet vuur des toorns t-, niet doen. Alsdan zal de hel, waar zich de liefde van de haat zal afscheiden, beginnen te branden. In deze wereld echter zijn liefde en toorn in alle schepselen dooréén ge­weven. Wat nu in de strijd de overwinning behaalt, is de erfenis, die overblijft, hetzij het Hemelrijk, hetzij het rijk der hel. Daarmee wil ik nog niet zeggen, dat de dieren het Hemelrijk zullen beërven, want zij be­horen bij de verdorven aarde met al haar goedheid en boosheid; zo zij echter uit de moederaarde voortkomen, zo zijn zij uit de aarde aards. Daarom zal ook in een goed dier de Salniter niet de duivel ten eigen­dom worden gegeven, maar hij zal eeuwig in Gods natuur groeien en bloeien. D.w.z. hun verschijning zal een afschaduwing zijn van de wonderen en de eeuwige magie op deze aarde en andere Hemelse ver­schijningen voortbrengen.
[17] Maar de Salniter, die verborgen is in de boze dieren zal, vol van de toorn Gods, eeuwig boze en verderfelijke vrucht voortbrengen. Want wanneer de aarde aangestoken wordt, zo brandt het vuur des toorns, maar het licht schijnt in de liefde. Dan zal er scheiding komen tussen deze beiden en zij zullen elkander niet meer kunnen verstaan. In deze tijd echter heeft alles een tweevoudige bron. Wat ge hier in de geest zaait, zij het met gedachten, woorden of werken, dat zult ge ook hebben en dat zal uw woning voor immer zijn. Zo kunt ge hieruit ook opmaken, waaruit de aarde en de stenen voortgekomen zijn. Zo echter deze zelfde Salniter in het ganse gebied van deze wereld zou zijn ge­bleven, zo zou alles geweest zijn als een donker dal, want het Licht zou mede, in de derde geboorte, gevangen zijn gehouden. Het Licht van het Goddelijk Hart is niet gevangen gehouden in de innerlijke geboorte, maar het uiterlijke licht. Dewijl echter de gehele ruimte, het gehele gebied, wegens de verdorven Salniter der aarde en de stenen zeer donker was, zo kon de godheid dit niet verdragen, maar hij voegde aarde en stenen tot een klomp tezamen. Daarover schrijft Mozes in 1 Gen. 1 : 1 : In den beginne schiep God Hemel en aarde. Deze woorden moet men goed beschouwen en overdenken, wat zij te betekenen hebben. Het woord am = in, wordt in het hart geboren en vindt zijn weg, tot het de lippen bereikt. Daar wordt het gevangen ge­houden en gaat, vol klank, terug naar de plaats van uitgang. Dat wil zeggen, dat het geluid, de klank is voortgekomen uit het Goddelijk Hart en het gehele gebied dezer wereld heeft omvat. Toen het echter boos bevonden werd, is het wederom teruggekeerd naar zijn plaats van uit­gang.
[18] Het woordgedeelte: an = aan wordt vanuit het hart door de mond naar buiten gestoten en klinkt lang na. Wanneer men het uitspreekt, zo wordt, midden in het uitspreken, door het verHemelte, een druk uitgeoefend, waardoor het afgestoten wordt. Het woord is dus half binnen, half buiten de mond. Dat wil zeggen, dat het hart van God een afkeer van de ver­nietiging en het verderf heeft gehad en het verdorven wezen van zich heeft gestoten, maar het toch wederom, in het centrum, in het hart heeft gevat en het heeft vastgehouden. Zoals de tong het woord als 't ware in tweeën deelt en het, half binnen en half buiten de mond zijn plaats vindt, zo wil ook het Goddelijk Hart de ontstoken Salniter niet geheel verwerpen, maar alleen de boosheid en de duivelse lusten en het andere zal, na deze tijd, wederom worden opgebouwd.
[19] Het woord fang = vang, vindt snel zijn weg van het hart naar de mond, waar het de mond verlaat. Het wordt achter in de mond, waar de tong wortelt, door het verHemelte vastgehouden en wanneer het los gelaten wordt, zo vaart het snel vanuit het hart naar de mond en uit de mond. Dat beduidt de snelle uitstoting van de boosheid der duivelen, tezamen met de verdorven Salniter; want de sterke en snelle Geest stoot de adem met geweld van zich en behoudt toch de juiste toon, de klank van het woord of de uitspraak achteraan bij het verHemelte. Die juiste toon of klank is de juiste geest van het Woord. Dat betekent, dat de boosheid en verdorvenheid voor eeuwig uit het Licht Gods ver­stoten werd, maar de innerlijke geest, die tegen zijn wil ook aangedaan is met boosheid, zal wederom naar zijn plaats van uitgang terugkeren. De laatste lettergreep - fang - beduidt, dat de innerlijke geesten door het verderf ook niet geheel rein meer konden blijven, en deswege zuivering en loutering, als door het vuur, behoeven, hetgeen aan het einde van deze bedeling geschieden zal.
[20] Het woord: schuf = schiep wordt gevormd boven en onder de tong, en veroorzaakt, dat de tanden, in onder- en bovenkaak tezamen komen en zo wordt het woord ook als 't ware tezamen gedrukt; en wanneer het woord is gevormd en uitgesproken, zo gaat de mond snel weer open. Dat be­duidt het sterke samentrekken van de verdorven Salniter der wrange kwaliteit, tot een gehéél, één klomp, want de tanden houden het woord gevangen en laten de geest, tussen de tanden, langzaam naar buiten treden. Dat betekent, dat de wrange, zure kwaliteit de aarde en de stenen stevig bij elkander houdt, en de geesten der aarde uit de geest der wrang­heid laat groeien en bloeien, hetgeen wedergeboorte en wederbrenging van de geesten der geesten van de aarde betekent. Dat echter de mond, na het uitspreken van het woord, snel weder wordt geopend, heeft te maken met de ruimte rondom de aarde, en wel dit, dat God de Heer daar Zelf wonen wil en Zijn heerschappij aldaar wil uit­oefenen en de duivel, als gevangene, in het vuur des toorns wil werpen. Het woord God wordt gevormd midden op de tong en wordt uit liet hart naar buiten gestoten. Daarna laat het de mond geopend en blijft op zijn koninklijke zetel en zendt zijn klank uit naar buiten en ook naar binnen; wanneer echter het woord is uitgesproken, dan ontstaat er nog een druk tussen de boventanden en de tong. Dat beduidt, dat toen God Hemel en aarde, daarnevens alle schepselen geschapen had, Hij op zijn goddelijke, eeuwige en almachtige troon is gebleven en deze niet verlaten heeft en dat alleen hij alles is.
[21] De laatste klemtoon heeft betrekking op de scherpte van Zijne Geest, waarmede Hij onmiddellijk alles naar Zijn wil volvoert.
[22] Het woord Himmel = Hemel wordt in 't hart genoemd en eindigt bij de lippen, die dan gesloten worden na de eerste lettergreep.
[23] De lettergreep mel opent de lippen weer en bevindt zich midden op de tong en de geest treedt aan beide zijden der tong naar buiten. Dat be­duidt, dat de innerlijke geboorte een geheimenis is voor de uiterlijke, natuurlijke geboorte door de vreselijke zonden en dat de innerlijke geboorte dus ook evenmin door de uiterlijke begrepen kan worden. Wijl dit woord echter een woord is met twee lettergrepen en de tweede lettergreep: mel, de mond weer opent, zo wil dat zeggen, dat de poorten der goddelijkheid wederom geopend zijn geworden. Dat later de tweede lettergreep: mel, op de tong gevormd, door het geHemelte wederom wordt vastgehouden, betekent, dat God aan dit verdorven koninkrijk weder een koning of grootvorst wil geven, die de innerlijkheid, het eigen wezen der Godheid wederom zal openbaren en daardoor de Heilige Geest van beide zijden, d.w.z. uit de innerlijke diepte des Vaders en des Zoons in deze wereld wil uitzenden, opdat deze wereld door de nieuwe koning als nieuw geboren zal zijn.
[24] Het woord: und = en vormt zich in het hart en wordt door de tong in het bovengedeelte van de mond gevangen gehouden. Wanneer de tong weer wordt losgelaten, zo ontstaat er nog een druk vanuit het hart naar de mond. Dit stelt voor het onderscheid tussen de heilige en de aardse geboorte. Het woord verlaat het hart snel, maar wordt met de tong tegen net verHemelte vastgehouden, zodat men niet verstaan kan welk woord het is. Dat beduidt, dat de aardse en verdorven geboorte de innerlijke geboorte niet kan verstaan, maar zij is vol dwaasheid en onbegrip. De laatste druk, die uitgaat uit het hart, beduidt dat de aardse geboorte wel met de innerlijke geboorte van één hoedanigheid is, wat betreft het stoffelijke, het zinnelijke, maar dat zij deze niet kan verwerkelijken. Daarom is dit woord als 't ware stom, onbetoond; het heeft geen “zin” en wordt slechts gebruikt, om onderscheid aan te geven. Het woord: Erden = aarde ontspringt in het hart en vormt zich achter in de mond boven de tong, bij het achtergedeelte van het verHemelte, waar het siddert, trilt. Voor de eerste lettergreep is echter de tong niet nodig. Dan legt zij zich neer in de onderkant van de mond en verschuilt zich daar als voor een vijand. De andere lettergreep: den = de wordt door de tong tegen het bovengeHemelte aangedrukt en laat de mond open en de geest der vorming verlaat de neus, in plaats van de mond. Al gaat er wellicht een klein gedeelte door de mond, het grootste gedeelte van datgene, wat naar buiten treedt, gaat via de neus. Dit is van grote be­duidenis.
[25] Het woord: er = aar veronderstelt de ontstoken wrange en bittere kwali­teit, de ernstige toorn Gods, die siddert achter in de mond; de tong is daarvoor bevreesd en legt zich plat neer in de onderkaak. Het woord den = de wordt wederom op de tong gevormd en de geest onttrekt de kracht aan het woord en treedt langs een andere weg, langs de neus, er mede naar buiten; ook vaart hij daarmede naar de hersenen voor de koninklijke vierschaar. Dat wil zeggen, dat de Salniter der aarde voor eeuwig van Gods Licht en Heiligheid verstoken is. Dat evenwel de geest de kracht van het woord in zich opneemt, en langs een andere weg naar buiten treedt, wil zeggen, dat God het hart der aarde uit de boos­heid wil uitheffen en tot zijn lof voor eeuwig wil bestemmen. Hij wil de kern, het beste, de goede geest uit de aarde doen te voorschijn treden en tot zijn eer en heerlijkheid tot vernieuwing en wedergeboorte voeren. O mens, bezint u, welk zaad ge in de aarde zaait. Hetgeen ge zaait, dat zal ook opkomen, bloeien en vrucht dragen, hetzij in liefde of in toorn. Wanneer echter het boze zal worden gescheiden van het goede, zo zult ge naar dit leven, naar dat wat ge in dit leven geleefd hebt, hetzij in de Hemel of in het helse vuur. Uw ziel zal daar heen varen, waarnaar ge thans hebt gestreefd.
[26] Of zoudt ge menen, dat ik dit uit mij zelven bedacht heb? Waarlik, neen, maar de geest heeft ten tijde van mijn beschrijving gearbeid en is opge­gaan in de diepte der goddelijke dingen. Daardoor ben ik tot dit inzicht gekomen en niet temidden van grote aardse vreugden, maar temidden van angst en droefenis. Want wat ik terwille van dit alles heb moeten lijden van de duivel en zijn trawanten, welke zowel in mijn eigen wezen als in alle andere mensen nog zetelt, dat kunt ge onmogelijk verstaan. Zo de filosofen en de doktoren niet altijd vol hovaardij waren geweest, maar zouden acht hebben geslagen op hetgeen profeten en apostelen geleerd hebben, zo zouden er in de wereld andere inzichten en een andere filosofie heersen. Om dit alles uit te dragen ben ik te zwak en heb ik te weinig geleerd, ook ben ik niet goed ter tale, maar dat neemt niet weg, dat het inzicht mij niet ontbreekt. Ik kan het alleen niet met voldoende gewicht en met veel sierlijkheid aan de dag brengen. Maar ik heb ge­noeg aan mijn gave en ik wil een filosoof der eenvoudigen zijn.
[27] Over de schepping van het Licht in deze wereld.
[28] Sluit uw lichamelijke ogen, want zij zijn u bij de overdenking van deze dingen van weinig nut. Open de ogen uwer ziel, zodat ik u de schep­ping Gods tonen kan.
[29] Toen God de verdorven Salniter der aarde en der stenen, welke in de uiterlijke geboorte door ontsteking tot stand waren gekomen, tot een klomp had samengedreven, zo was de derde geboorte in de natuur in de ruimte boven de aarde nog niet rein en klaar, nademaal de toorn Gods nog daarin brandde. En hoewel de innerlijke geboorte licht en helder was, zo kon toch de uiterlijke geboorte, die nog lag onder de vloek van Gods toorn, haar niet doorgronden. Deze was vol duisternis.
[30] Mozes schrijft ook: “En duisternis was op de grond.” 1 Genesis 1 : 2. Het woord op beduidt de uiterlijke geboorte en het woord in be­duidt de innerlijke geboorte. Zo echter de innerlijke geboorte duister ware geweest, zo zou de toorn Gods eeuwig in deze wereld ver­zonken zijn gebleven en nooit zou het licht zijn geworden; zo even­wel heeft de toorn niet in Gods hart gezegevierd. Daarom is Hij een goede, barmhartige, reine, zachtmoedige, vriendelijke God en Zijn liefde ontspruit uit Zijn Hart en doordringt de uiterlijke geboorte, waar nog de toorn verblijf houdt en blust dien; daarom staat er geschreven: “Er zij licht.”
[31] Het woord sprak is uitgesproken op menselijke wijze; gij filosofen, opent uwe ogen en ik zal u in mijn eenvoud de sprake Gods leren en ge zult verstaan, welke de diepte daarvan is.
[32] Het woord sprak wordt gevormd tussen de tanden; deze sluiten zich op elkander en de geest verlaat de mond tussen de tanden”door. De tong wordt in het midden omgebogen en van voren spitst zij zich, alsof zij fluisterde, wat er voor geluid is en alsof zij vreesde daar­voor. Wanneer echter de geest het woord vormt, zo doet hij de mond dichtgaan en vormt het verdere gedeelte van het woord aan de achter­zijde van het verHemelte boven de tong, temidden der bittere en wrange kwaliteit. Dan schrikt de tong en legt zich neer tegen de onderkant van de mond. Daarna verlaat de geest, vanuit het hart, sterk en machtig als een koning de mond en vervult de gehele mond en ook buiten de mond blijft zijn invloed nog gelden. Hij maakt een lange lettergreep als een geest, die de toorn heeft gestild. Hij blijft dan op de plaats waar hij geboren is en laat de geest der zachtmoedigheid naar buiten treden vanuit het hart. Dan blijft hij doorklinken en helpt het woord vormen, terwijl hij steeds op de zelfde plaats blijft, als een gevangene, die vol van verschrikking is.
[33] Dit is een groot geheimenis. Merk hier de betekenis op van deze dingen. Wanneer ge deze begrijpt, zo verstaat ge de Godheid. Zo niet, dan zijt ge blind naar de geest.
[34] Oordeelt niet of ge zult u te pletter lopen tegen een sterke muur en ge zult gevangen genomen worden door het vuur des toorns en eeuwig daarin blijven.
[35] Ziet, mensenkind, welk een Hemelpoort, hellepoort, aardepoort, ja een poort tot de Godheid zelf, de geest voor u opensluit. Ge moet u niet voorstellen, dat God te dien tijde op menselijke wijze gesproken heeft; dat het slechts een onmachtig, menselijk spreken geweest is. Het menselijke woord heeft wel dezelfde vorming, verhoudingen, kwaliteit en be­kwaamheid. Maar de mens verstaat het niet immer. Dit verstand echter is edel en kostbaar, want het is geboren uit het inzicht, dat ge­openbaard is door den Heiligen Geest. Gods Woord echter, dat Hij toenmaals met kracht gesproken heeft, heeft Hemel en aarde en aller Hemelen Hemel, ja de ganse godheid omvat. Allereerst wordt het ge­vormd tussen de gesloten tanden en het geeft een sissend geluid, het­geen betekent, dat de Heilige Geest bij de aanvang der schepping door de harde, gesloten muur der geboorten, gevaren is. Want er staat ge­schreven: “En duisternis was op de afgrond; en de Geest Gods zweefde op de wateren.” De afgrond, de diepte of ruimte stelt voor de innerlijke geboorte en de duisternis beduidt de uiterlijke, verdorven geboorte; het water beduidt de zachtmoedigheid des geestes.
[36] Dat de geest tussen de tanden naar buiten treedt met een sissend ge­luid, wil zeggen, dat de geest uit het Hart van God, door de toorn heen gevaren is. Dat de tanden gesloten blijven, terwijl de geest uitwijkt, wil zeggen, dat deze toorn den Heiligen Geest niet begrepen heeft. Dat de tong zich neerlegt tegen de onderkant van de mond en van voren zich spitst en zich niet bij het sissen laat gebruiken, beduidt, dat de uiterlijke geboorte, tezamen met alle schepselen die zich daarin bevinden, den Heiligen Geest, die uit de innerlijke geboorte, uit het Hart Gods uitgaat, niet begrijpen en niet tegenhouden of weren kunnen, al zouden zij alle macht daartoe aanwenden. Want Hij laat zich niet tegenhouden door gesloten kamers of muren, neen, door niets. Hij laat zich niet opsluiten, hoewel de tanden gesloten zijn, opdat het Hem belet zou worden. Dat de lippen geopend zijn, wanneer de Geest door de tanden naar buiten treedt, betekent, dat Hij, door het verlaten van het Hart Gods en het betreden der schepping, de poorten des Hemels wederom ontsloten heeft en door de poorten des goddelijke toorns is gegaan. Hij heeft de toorn Gods verzegeld en de duivel opgesloten in zijn toornvuur, zodat hij voor eeuwig daarin blijven moet.
[37] Verder beduidt het, dat de Heilige Geest een open poort heeft in deze wereld vol haat en Zijn werk aldaar verricht, onbegrepen door de helle­krachten. Hij verzamelt een heilig zaad ten eeuwigen leven, gans onbegrijpelijk voor de krachten der hel en ook gans en al niet naar de wil van die krachten.
[38] Zoals de Geest uitgaat door de tanden en de tanden zich toch niet be­wegen en de wil des Geestes niet begrijpen kunnen, zo bouwt de Heilige Geest zonder dat de duivel het begrijpen kan, zonder ophouden aan een heilige tempel in het huis dezer wereld.
[39] Dat het woord sprak in het achtergedeelte van het verHemelte boven de tong temidden der zure en bittere kwaliteit wordt ge­vormd, wil zeggen, dat God temidden van het woeden en tieren van de Satan, in deze wereld een huis heeft opgericht tot zijn eer, waarin hij wonen kan met Zijnen Heiligen Geest, zoals de geest vanuit het Hart sterk en machtig naar buiten treedt bij het uitspreken van het woord sprak, zo heerst ook de Geest Gods in de uiterlijke geboorte dezer wereld en bouwt een tempel, onbegrepen door het huis des toorns. Dat de zure en bittere geest zo woedt en zich te weer stelt, wanneer de Geest van het hart uit gaat en heerst vol geweld, beduidt, dat de toorn Gods tezamen met de duivelen tegenovergesteld is aan de liefde; dat zij beiden, gedurende deze gehele bedeling met elkander worstelen en strijden, als twee legers. Dit is dan ook de oorsprong van alle strijd tussen mensen en dieren in deze wereld.
[40] Dat de zure en bittere kwaliteit mede het woord vormt, terwijl toch de geest van het Hart het woord uitspreekt, wil zeggen, dat alle schepselen, welke door het woord tot aanzijn zijn gekomen zoals de vogels, de vissen, de wormen, het kruid en het gras, de bomen en de heesters, boos en goed tegelijkertijd zijn; in hen alle woont, naast de Liefde Gods ook de verdorvenheid, hoewel uiteindelijk alles toch door de Geest der liefde bestuurd wordt. Deze beide krachten zullen strijd met elkander voeren. Daardoor zal dan, in menig schepsel het vuur des toorns zo fel branden, dat het lichaam, met den Geest eeuwigdurend een Salniter des toorns in de hel geven zal.
[41] De Geest, die in het hart geboren wordt, moet door de poorten der hel gaan en kan zeer gemakkelijk ontstoken worden; het is er mee, als met hout en vuur; als ge dit niet blust, dan brandt het. O mens, gij werd niet zoals de dieren geschapen door het woord; boos en goed. Had ge niet van het goede en van het kwade geproefd, zo zou het vuur des toorns niet in u branden, maar dan zoudt ge ook een dierlik lichaam gekregen hebben. De liefde Gods zij nu barmhartig over ons, het kwade is geschied.
[42] Dat zich, na het vormen van het woord, in de wrange en bittere eigen­schap de mond zich wijd opent, en de twee geesten, die der wrange en bittere kwaliteit en de geest van het hart, beduidt, dat de schepselen in grote angst en in grote moeilijkheden zullen leven en zich niet in een lichaam, maar in twee lichamen zullen kunnen uitdrukken. Want de wrange en bittere eigenschap ontneemt de Geest des Harten de kracht en gordt zichzelve niet die kracht. Daarom is de natuur in de geest des harten zo zwak geworden en daarom heeft de natuur de man en de vrouw geschapen. Het genoemde heeft ook betrekking op de goede en de boze wil in de natuur, en in alle schepselen. Daardoor ontstaat een gestadig worstelen, strijden en doden, dat de wereld maakt tot een waar jammerdal, vol van kruisdagen, vol van moeite en arbeid. Want toen de Geest der Schepping is verschenen, heeft hij te midden van het hellerijk de schepping moeten formeren. Dewijl dan nu de uiterlijke geboorte in deze wereld tweevoudig is, d.w.z. boos en goed, zo is er een gestadig pijnigen, jammeren en klagen en alle schepselen moeten zich in dit leven wel laten martelen en deze wereld heet terecht een moordhol des duivels.
[43] Dat de zure en bittere geest achterin de mond, op de tong op dezelfde plaats blijft en door het woord mede de mond verlaat en niettegenstaande dat, toch niet van daar kan gaan, wil zeggen, dat de duivel en de toorn Gods in alle schepselen wel regeren, maar toch niet oppermachtig zijn in hen. Hij zal in zijn gevangenis blijven en alle schepselen belagen. De zachte geest des harten breekt door de wrange en bittere eigenschap heen - en overwint deze; al wordt hij door deze gedaante aangedaan, hij komt toch als overwinnaar wederom te voorschijn. Wanneer hij echter vrijwillig zich zou laten vangen en niet zou strijden, zo zou hij schuld dragen.
[44] Zo is het ook niet de schepselen, die maar voortdurend in het vuur van de hel zaaien en oogsten willen, in 't bijzonder is het zo met de mens, die leeft in gestadige hovaardij, gierigheid, nijd en toorn en nooit daartegen strijden wil. De toorn Gods en het vuur der hel roepen zij over zich op, naar lichaam en ziel.
[45] Dat de tong zich onder in de mondplaat neerlegt, wanneer het woord naar buiten gaat, heeft te maken met de Animalische Geest der schepselen, de zielegeest in 't bijzonder van de mensen. Het woord, dat in het bovenge­deelte van de mond gevormd wordt, en van een hoedanigheid is met de wrange en bittere geest, stelt voor de zeven geesten der natuur of de siderische geboorte, waarin de duivel regeert en waarin de Heilige Geest de duivel tegentreedt en hem overwint. De tong stelt de ziel voor; deze wordt geboren uit de zeven geesten der natuur en is dus haar zoon; wanneer de zeven geesten nu dit willen, zo moet de tong zich volgens hun verlangen bewegen en doen wat zij wensen. Wanneer nu de Luciferische geesten niet met de duivel heulen, zo houden zij de zielegeest gevangen.
[46] Hier hebt ge nu een korte en waarachtige inleiding van liet “Woord”, hetgeen God heeft gesproken, volgens het inzicht des Geestes juist be­schreven en naar de mate van mijn gaven medegedeeld. Nu is de vraag: Wat heeft God gesproken? Hij sprak: “Er zij licht en er was licht.” Het licht is uit de innerlijke geboorte naar buiten getreden en heeft de uiterlijke geboorte lichtend gemaakt. Daardoor heeft de uiterlijke geboorte een natuurlik, eigen licht gekregen. Ge moet niet denken, dat het licht der zon en der natuur hetzelfde is als het Hart Gods, dat in het verborgene, licht uitstraalt. Neen, ge zult het licht der natuur niet aanbidden, want het is niet het Hart Gods, maar een licht, hetwelk ont­staat door de vetheid van het zoete water en door de werking der andere geesten in de derde geboorte en daaraan zijn kracht ontleent. Deze derde geboorte noemt men niet “God”, hoewel zij in God en uit God is. Toch is het licht der natuur een werktuig Gods. En God is ook niet van de natuur gescheiden, neen, zij beiden zijn als één lichaam en één ziel. De natuur is het lichaam; het Goddelijk Hart is de Ziel. Nu zou iemand kunnen vragen: welk licht is het dan geweest, dat ont­stoken werd? Zijn het de zon en de sterren geweest? Neen, de zon en de sterren zijn eerst uit datzelfde licht geschapen geworden op de vierde dag. Het is een licht, dat opgegaan is in de zeven geesten der natuur, het heeft geen eigen verblijfplaats gehad, maar het heeft overal geschenen, maar niet zo helder als de zon, maar zoals het blauw des Hemels, en van een lichtsterkte, overeenkomstig de hoedanigheid der Oergeesten, totdat hierna de eigenlijke schepping en ontsteking van het vuur, in het water in de geest der wrangheid, der zuurheid, met de zon gevolgd is.
«« 18 / 27 »»