Over de Hemel en de gestalte der aarde en van het water, over het licht en de duisternis over de Hemel.

Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang

«« 19 / 27 »»
[1] De ware Hemel, welke onze menselijke, eigen Hemel is, waar de ziel henen vaart, wanneer zij afscheid neemt van het lichaam en waar Christus onze Koning heengegaan is en vanwaar hij ook, van Zijnen Vader, gekomen is en geboren en als een mens in de maagd Maria tot vlees is geworden, deze Hemel is de kinderen der mensen verborgen geweest en de mensen hebben hierover allerlei meningen gehad. Ook de geleerden hebben hier­over veel geschreven en hebben elkander hevig bestreden. Hierdoor werd de Heilige Naam Gods schande aangedaan; Zijn leden werden verwond; Zijn Tempel verstoord en de heilige Hemel is door deze laster en vijand­schap ontheiligd geworden. De mensen hebben ten allen tijde en allerwege gemeend, dat de Hemel vele honderden of duizenden mijlen van deze aarde verwijderd is en dat alleen God in de Hemel woont; ook hebben vele natuurkundigen het gewaagd, de afstand te meten en zij hebben zeld­zame dingen geopenbaard. Zelfs heb ik het zelf, vanwege mijn inzicht en hetgeen aan mij werd geopenbaard, er voor gehouden, dat dit alleen de ware Hemel zou zijn, welke zich met een ronde boog, lichtblauw uit­strekt hoog boven de sterren, in de mening, dat God alleen daar woont en in deze wereld slechts regeert door de kracht van Zijn Heiligen Geest. Dewijl ik echter door deze opvattingen menig schok heb gehad, zonder twijfel door dien Geest, die daarin behagen had, zo ben ik eindelik in een grote zwaarmoedigheid en treurigheid geraakt, toen ik de gewel­dige ruimte dezer wereld, de zon en de sterren, de wolken, de regen en de sneeuw aanschouwde, en in mijn geest de gehele schepping dezer wereld overdacht. Toen vond ik in alle dingen het goed en het kwaad; liefde en haat in de redeloze schepselen zowel als in de mensen, ja zelfs in de aarde, de elementen, in hout en in stenen. Daarna overdacht ik de kleine menselijke levensvonk. Wat betekende zij ten opzichte van de grote werken van God, die werken, die betreffen het scheppen van de Hemel en van de aarde.
[2] Dewijl ik echter bemerkte, dat in alle dingen het boze en het goede aan­wezig is, en dat het in deze wereld de goddeloze even goed gaat als de vrome; ook dat de wilde volkeren de vruchtbaarste en schoonste landen bewonen en dat het geluk voor hen bereikbaarder was dan voor de vromen, zo werd ik zeer bedroefd, en niets was in staat mij te troosten. Daarover zal de duivel zich zeer zeker hebben verheugd, die mij dan ook menigmaal de heidense gedachten, die ik hier verzwijgen zal, heeft ingeprent. Toen zich echter, te midden van deze droefenis mijn geest waarvan ik weinig of niets begreep, ernstig tot God verhief en mijn ge­hele hart en gemoed, als in een grote storm, met alle andere gedachten en met al mijn willen zich er toe zette, deze dingen te verslaan, zonder daarbij na te laten met de liefde en de barmhartigheid Gods te worstelen om te overwinnen, toen zegende Hij mij, d.w.z. hij verlichtte mij met Zijn Heiligen Geest, opdat ik Zijn wil zou mogen verstaan en verlost zou worden van mijn droefenis. Alzo brak de geest door. Toen ik echter in mijn grote ijver zo zeer jegens God en alle hellepoorten woedde, als waren er in mij nog meer krachten aanwezig, hetgeen ik waarlik niet zou hebben gekund zonder de bijstand van den Geest van God, zo is weldra, na menige verwoede krijg mijn geest door de poorten der hel tot in de meest innerlijke geboorte der Godheid doorgedrongen en daar met liefde ontvangen, zoals een bruidegom zijn geliefde bruid tegen­treedt.
[3] Welk een triomf dit geweest is, kan ik niet beschrijven of mededelen; het laat zich ook niet met iets anders vergelijken als. slechts met dit beeld: Het leven, dat midden in de dood geboren wordt; het is ook te verge­lijken met de opstanding uit de dode. In dit licht heeft mijn geest al spoedig alles kunnen doorzien en hij heeft aan alle schepselen, aan het kruid en aan het gras God herkend en het is hem duidelijk geworden, wie God is, hoe God is en wat Zijn wil is.
[4] Ook is aldra in dit licht mijn wil gegroeid en ik heb een intense behoefte gevoeld het Wezen Gods te beschrijven. Dewijl ik echter de diepe en innerlijke geboorte Gods in hun in-eigen wezen niet begrijpen kon en ook met mijn verstand niet doorvorsen kan, zo heeft het jaren geduurd, alvorens mij het juiste begrip deelachtig werd. Het is er mee gegaan als met een jonge boom, die men in de aarde plant. Deze is in de aanvang jong en teer en zijn aanblik verheugt ons, in 't bijzonder, wanneer hij voorspoedig opgroeit. Hij draagt echter niet dadelijk vruchten, en al bloeit hij ook, zo vallen de bloesems toch af, want er komt menigmaal een koude windvlaag, vorst of sneeuw te dragen, die over hem heen gaan, vóór hij opgroeit en in staat is vruchten te dragen.
[5] Zo is het met deze Geest ook gegaan. Het eerste vuur was slechts het zaad; nog niet een voortdurend bestendig licht. Sinds dien heeft menige koude wind over dat zaad gewaaid. Deze boom heeft ook menigmaal getracht, vruchten te dragen na de bloeitijd, maar de bloesems zijn van de boom afgeslagen tot nu toe. En daar staat hij nu, al groeiend, met zijn eerste vruchten.
[6] Van dit Licht nu ontving ik mijn inzicht, mijn willen en mijn stuwkracht en over dit inzicht en deze kennis wil ik, naar de mate van mijn gaven, schrijven. Ik wil God laten besturen, al zou ik ook daarmede de toorn opwekken van de wereld, de duivel en alle hellepoorten en ik wil op­merken wat Gods bedoeling in deze dingen is. Want Zijn bedoeling te kennnen, daartoe ben ik te gering, hoewel de geest enkele dingen die nog in de toekomst verborgen liggen, in dit Licht tot mijn kennis heeft gebracht. Naar de uiterlijke mens echter ben ik veel te zwak en te gering, dit te verstaan. Maar de ziele-geest, welke van één hoedanigheid is met God, verstaat het niet; het dierlijke lichaam echter vangt slechts een flauw beeld ervan op, evenals men slechts een indruk krijgt van iets, wanneer het weerlicht. Zo is het met de innerlijke geboorte der ziel, wanneer zij door de uiterlijke geboorte, verlicht door den Heiligen Geest, door de poort der hel vaart; deze poort echter wordt spoedig weer gesloten, want de toorn Gods grendelt de vesting en deze is in Zijn macht. Dan is het inzicht van de uiterlijke mens vervlogen en hij gaat voort in zijn angst en droefenis als een zwangere vrouw, die, wanneer de pijnen komen, gaarne haar kind zou willen baren, maar het niet kan en immer angstig is.
[7] Alzo vergaat het ook het lichaam; wanneer het eenmaal de zoetheid van God gesmaakt heeft, zo hongert en dorst het zonder ophouden daarnaar. Maar de kracht van Gods toorn staat tegenover hem en voert strijd met hem en een mens moet in deze wedloop steeds blijven strijden een kamp. Dit heb ik de lezer tot troost geschreven, opdat hij wellicht zou gaan verlangen met mij het smalle pad te bewandelen. Dat hij dus niet ver­twijfele, wanneer hij de poorten der hel op zijn weg ontmoet, d.w.z. de toorn van God.
[8] Wanneer zullen wij met elkander over deze smalle weg der vleselijke geboorte wandelende, op de groene weide komen, waar de toorn Gods niet meer is? Alsdan zullen wij ons verlustigen en de geleden schade niet meer gedenken. Het zal zijn, alsof wij een koningskroon dragen. Dit tegen­woordige leven is dan slechts een korte wijl en niet waard, dat men het nog noemt.
[9] Wanneer ge uw gedachten over de Hemel samenvat, wat, waar of hoe de Hemel is, zo moogt ge uw gedachten niet instellen op een afstand van duizenden mijlen hier vandaan, want diezelfde plaats of Hemel is niet uw Hemel. En of hij nu al met uw Hemel verbonden is, als waren zij één lichaam, hetwelk zij ook zijn (beide zijn zij het lichaam van God) zo zijt gij toch niet in dezelfde plaats, die honderdduizenden mijlen van hier verwijderd is, tot een schepsel geworden, maar gij zijt dat geworden in de Hemel van deze wereld, die zulk een ruimte en diepte heeft, dat geen schepsel het weten kan. Want de ware Hemel is overal; ook op de plaats, waar gij gaat en staat; wanneer uw Geest de innerlijke geboorte Gods verstaat en door het siderische en vleselijke heen dringt, is hij reeds in de Hemel.
[10] Dat is echter waarachtig, dat een reine, schone Hemel, in alle drie de ge­boorten zich uitstrekt boven de ruimte dezer wereld, in dewelke Gods Wezen, benevens de heilige Engelen, vol schoonheid, zuiverheid en vreugde zich verheft. Dit is onloochenbaar, en hij, die dit ontkent, is niet uit God geboren.
[11] Ge moet echter verstaan, dat de ruimte dezer wereld, met zijn innerlijke geboorte, met de Hemel boven ons, van één hoedanigheid is en dat dit één hart, een wezen, een wil, één God, ja alles in allen is. Dat echter de ruimte dezer wereld niet een Hemel genoemd wordt en dat er een afschei­ding is tussen de Hemel boven ons en om ons is, dat betekent het volgende. De Hemel boven ons omvat de twee koninkrijken van Michaël en Uriël en al de heilige Engelen, die niet tegelijkertijd met Lucifer ten val ge­komen zijn. Aan hen is deze Hemel gebleven, zoals hij van eeuwigheid aan geweest is, alvorens de Engelen geschapen werden.
[12] De andere Hemel is deze wereld, waarin eens Lucifer koning was. Hij heeft de uiterlijke geboorte in de natuur ontstoken en dat is nu de toorn Gods en dit kan niet God of Hemel, maar het verderf genoemd worden. Daarom reikt de bovenste Hemel in zijn uiterlijke geboorte zo ver, als de toorn Gods reikt en zo ver als de heerschappij van Lucifer gereikt heeft. Want de verdorven geboorte kan de reine geboorte niet begrijpen. D.w.z. De uiterlijke geboorte dezer wereld kan de uiterlijke geboorte van de Hemel, die boven deze wereld is, niet verstaan; zij staan tegenover elkander als leven en dood of als een mens tegenover een steen. Daarom is er een afsluitsel tussen de uiterlijke geboorte van de boven-Hemel en deze wereld, want tussen beiden in staat de dood; die heerst overal in de uiterlijke geboorte in deze wereld. Daarmede is deze wereld gegrendeld; er is een grote kloof tussen beiden. En daarom kunnen wij, in onze uiterlijke geboorte, de Engelen niet zien en de Engelen kunnen ook niet bij ons wonen. In de innerlijke geboorte echter wonen zij bij ons. En zo wij met de duivel kampen, zo houden zij zijne slagen tegen in de innerlijke geboorte en zij zijn de toeverlaat der heilige zielen.
[13] De andere geboorte van deze wereld is de siderische geboorte, waaruit de derde en heilige geboorte ontstaat, waarin liefde en toorn met elkander strijden.
[14] De andere geboorte is aanwezig in de zeven Oergeesten dezer wereld en zij openbaart zich overal, en in alle mensen en in al het geschapene. Nu heerst echter de Heilige Geest ook in de andere geboorte en helpt mede, de derde, heilige geboorte te doen ontstaan. Deze derde is de klare en heilige Hemel, welke, met het Hart van God buiten en boven alle Hemelen als één hart tezamen werkt. Allen tezamen zijn ook één hart, dat deze wereld draagt en in stand houdt en de duivel in het vuur des toorns gevangen houdt als een almachtige en onbegrijpelijke God. En uit dit hart is Jezus Christus, Gods Zoon, in het lichaam van de maagd Maria door alle drie de geboorte heen gegaan opdat Hij door en met Zijn innerlijke geboorte de duivel, de dood en de hel zou gevangen nemen, in de uiterlijke geboorte en de toorn Gods als een koning en Vorst zou overwinnen en krachtens Zijne geboorte in het vlees tot alle mensen zou kunnen doordringen.
[15] En door dit ingaan in de innerlijke geboorte des harten van de Hemel dezer wereld, in de siderische en uiterlijke geboorte, is Jezus Christus, Gods en Maria's Zoon, een Heer en Koning van onze Hemel en onze aarde gewor­den, die in alle drie geboorten heerst over zonde, dood en duivel. En met Hem dringen wij door het zondige, verdorven vleselijke en door de toorn Gods tot in onze Hemel. In deze Hemel zetelt thans onze Koning Jezus Christus ter rechterhand Gods en Hij omvat alle drie geboorten, als een almachtige Zoon des Vaders, die door en in alle drie geboorten in deze wereld op alle plaatsen tegenwoordig is en alles omvat, draagt en be­houdt, als de nieuwgeboren Zoon des Vaders vol van macht, zittende op de stoel des grootmachtige en thans verstoten en vervloekte koning Lucifer, de duivel.
[16] Daarom, mensenkind, vreest niet en versaagt niet. Wanneer ge in ernst en ijver uw tranen zaait, zo zaait ge hen niet op aarde, maar in de Hemel, want in uw siderische geboorte zaait ge en in de lichamelijke oogst ge en in de Hemel bezit en geniet ge dit alles. Ge moet u zelve niet door de duivel laten beïnvloeden, maar wanneer hij u slaat, zo slaat gij hem wederom. Want wanneer ge hem bestrijdt, zo verstoort ge zijne woon­plaats en dat veroorzaakt een groot oproer, alsof gij een geweldige strijd met hem voerde. En hoewel aan uw lichaam smart wedervaart, zo weder­vaart hem meer kwaad. Wanneer hij overwonnen is, brult hij als een leeuw, wie men zijn jongen ontrooft, want alsdan pijnigt hem de toorn Gods. Wanneer ge hem echter herbergt, zo zal hij zich in uw boezem vestigen en u ten slotte overwinnen.
[17] Zo hebt ge hier een waarachtige beschrijving van de Hemel en al kunt gij het met uw verstand niet begrijpen, zo kan ik het zeer wel begrijpen. Denkt gij er ook naarstiglijk over, wat God en wie God is. Ge ziet in deze wereld slechts de ruimte, de diepte, die ons omringt en de ge­boorte der elementen.
[18] Zoudt ge nu willen zeggen, dat God daarin niet tegenwoordig is? Wat is er dan te dier plaatse vóór de tijd, dat deze wereld er was, geweest? Wilt ge zeggen, dat er niets was? Wanneer ge dat zegt, zo- spreekt ge zonder verstand; ge moet wel toegeven, dat God aldaar tegenwoordig was, anders zou er immers niets geweest zijn? Is God daar dan geweest, wie heeft Hem verstoten of overwonnen, dat Hij aldaar niet meer is? Is God echter daar nu nog, zo is Hij nog in Zijn Hemel en tevens is Hij daar in Zijn volle Drievuldigheid. De duivel echter heeft het vuur des toorns ontstoken; daardoor zijn de aarde, de stenen en de elementen zo beweeglijk, zo koud, zo bitter en. zo verhit geworden. Hij heeft de uiterlijke geboorte te niet gedaan.
[19] Daarover te schrijven en te behandelen, hoe zij wederom levend gewor­den is en zich zelf steeds opnieuw tot nieuw leven wekt, is mijn taak en voornemen. Ook het dierlijke vlees des mensen wordt veroorzaakt door de duivel en de zonde in het vlees is de toorn Gods.
[20] Nu rijst deze vraag: Waardoor ontstaat en waarheen wendt zich de toorn Gods? De Geest geeft daarop antwoord. Aan het einde dezer bedeling zal de duivel na de opstanding der doden, de plaats of de ruimte, waar zich thans onze aarde bevindt, worden toegewezen ten eigendom. Doch niet door alle drie de geboorten, neen slechts door de uiterlijke, welke thans ook alleen bereikbaar voor hem is. De innerlijke echter zal hem in haar macht hebben en houden en tot een voetbank gebruiken; hij zal nimmer deze innerlijke geboorte kunnen verstaan. Dit is niet zó te ver­staan, dat het vuur des toorns zal worden uitgeblust, want wanneer dat zo ware, zo zouden de duivelen ook wederom heilige Engelen worden en in de heilige Hemel leven; maar daar dit niet zo is, zo moet de duivelen een plaats in deze wereld ter woning zijn aangewezen.
[21] Werden slechts der mensen ogen geopend! Zij zouden dan overal God zien in Zijn Hemel, want de Hemel staat temidden van de innerlijke ge­boorte. Daar Stephanus de Hemel geopend heeft gezien en den Heer Jezus Christus ter rechterhand Gods, zo heeft zijn geest zich niet eerst ver­plaatst in de Hemel boven ons. Neen, hij is doorgedrongen tot de Hemel, d.w.z. tot de innerlijke geboorte; dat is de Hemel die overal is vertegen­woordigd.
[22] Ge moet ook niet denken, dat de Godheid een Wezen is, dat slechts in de Hemel boven ons troont. En dat onze ziel, wanneer zij afscheid neemt van het lichaam, naar die Hemel boven ons afreist en zodoende een reis van vele honderdduizend mijlen moet afleggen. Dat is in 't geheel niet nodig, want de ziel wordt tegelijkertijd geplaatst temidden van die innerlijke geboorte, d.w.z. zij is in de Hemel bij God, en zij is als 't ware in God en bij alle heilige Engelen en kan zich nu eens boven, dan weer be­neden ophouden; door niets wordt zij vastgehouden. Want in de innerlijke geboorte, in de Hemel, is de Godheid, naar welk aanzicht ook, als één Lichaam, één open poort. De heilige Engelen wandelen zowel in de innerlijke geboorte bij onzen koning Jezus Christus als in hun eigen gebied. En waar zou de ziel des mensen dan liever vertoeven, dan bij haar Koning en Verlosser, Jezus Christus. Want God is nabij en verre als één en het­zelfde. Overal is de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. De poort der Godheid is in de Hemel niet anders dan in deze wereld. Waar zou grotere vreugde kunnen zijn, dan op de plaats, waar elke stond schone, lieflijke, nieuwgeboren kinderen en Engelen tot Christus gaan, die door de dood het leven hebben verkregen! Deze zullen ontwijfel­baar kunnen spreken van veel strijd, die zij hebben moeten strijden. En waar zou grotere vreugde zijn, dan waar temidden van de dood ononder­broken het leven zich baan breekt! Geeft niet iedere nieuwe ziel blijd­schap? Er is dan louter vreugdevolle tegemoetkoming en verwelkoming. Denkt ge, dat, wanneer de ziel der kinderen opvaart naar hun ouders, die hen uit hun lichaam hebben doen geboren worden, dat er dan geen Hemel zou zijn?
[23] Of meent ge, dat ik te aards gezind schrijf? Al gebruik ik een aardse tong, zo is toch het verstand, dat de tong doet spreken, Hemels. Over deze dingen zou ik, na mijn uiterlijke geboorte en alleen uit de kracht daarvan, niet kunnen spreken. Ik weet wel, dat deze zaak, betreffende de drie geboorten, niet door het hart van elkeen zal kunnen worden verstaan, vooral niet waar dat hart te aards gezind is en gegrendeld door de uiterlijke geboorte. Ik kan het echter niet anders doorgeven, want het is de waarheid en wanneer ik nu zuiver uit en naar de geest schrijf, zo ver­staat het aardse hart dit niet, omdat het te weinig op de geest is afgestemd.
[24] Over de gestalte der aarde.
[25] Nietswaardige schrijvers hebben beschreven, dat de Hemel en de aarde uit niets zijn geschapen. Het verwondert me echter, dat onder zulke voortreffelijke mannen er niet één gevonden wordt, die de juiste oorzaak heeft kunnen beschrijven, nademaal toch dezelfde God, die thans leeft, van eeuwigheid af bestaan heeft.
[26] Waar nu evenwel niets is, daar kan ook niets ontstaan. Elk ding moet een wortel, een oorzaak hebben, anders kan het niet groeien; zouden de zeven Oergeesten der natuur er niet geweest zijn, van eeuwigheid af aan, zo zou er geen Engel, geen Hemel en ook geen aarde ontstaan zijn. De aarde echter is uit de verdorven Salniter der uiterlijke geboorte ont­staan. Dat kunt ge niet loochenen, wanneer ge de aarde en de sterren aanschouwt! Ge moet toegeven, dat daarin de dood huist; zo dit niet zo ware, zo zou goud noch zilver aanwezig kunnen zijn en kruid noch gras zou er op kunnen groeien.
[27] Nu zou iemand kunnen vragen: Zijn dan alle drie geboorten daarin ver­tegenwoordigd?
[28] Ja. Het leven dringt dóór de dood heen. De uiterlijke geboorte is de dood; de andere is het Leven, hetwelk door het vuur des toorns èn door de liefde bestaat. De derde geboorte is het geheiligde Leven. De aarde, naar haar uiterlijke verschijningsvorm is verdorven en dood; dat verstaat ieder mens. De Salniter is echter ook door de toorn teniet gedaan; dit kunt ge niet ontkennen, want ge kunt niet loochenen, dat de toorn Gods in de aarde aanwezig is, anders zou zij niet zo hard, bitter, zuur en vergiftig zijn. En dan zou zij ook niet zulke vergiftige en boze gedierten voort­brengen. Zo ge echter zoudt zeggen, dat Gode deze met voorbedachte rade zo geschapen heeft, zo zou zelfs de boosheid zeggen: zeg mij, waar­om werd de duivel verstoten? Ge zult zeggen: wegens zijn hovaardigheid. Hij wilde méér zijn dan God.
[29] In welk opzicht? Welk geweld heeft hij gebezigd? Zeg mij; weet gij het? Zo niet, zwijg en hoor toe.
[30] In den Salniter der aarde vertoefde hij voor de tijden der Schepping, toen de ruimte dezer wereld nog dun en doorzichtig was en de Hemelse heiligheid slechts bestond en aanwezig was in de ruimte, waar het koninkrijk dezer wereld eens zou wezen. Toen waren daar geen aarde en geen sterren. Er was slechts een Hemels zaad, hetwelk uit de zeven Oergeesten der natuur geboren was. Hemelse vruchten en verschijnings­vormen openbaarden zich aldaar, welke dienstig konden zijn tot een vreugdevol spel der Engelen. Toen echter de toorn daarin ontbrandde, zo werd de Salniter teniet gedaan. Dit is echter niet zó te verstaan, dat de aarde geheel dood zou zijn. Want hoe zou iets in God geheel kunnen sterven? Iets, dat van eeuwigheid aan leven heeft gehad. Neen, de uiterlijke geboorte, het uiterlijk aanzijn is verbrand, bevroren en versteend. De andere geboorte echter doet temidden van die eerste dood wederom nieuw leven geboren worden en de derde geboorte vindt plaats tussen de eerste en de tweede, d.w.z. tussen Hemel en hel, te midden van het vuur des toorns en de geest dringt door in dat vuur des toorns en brengt het geheiligde Leven voort, hetwelk bestaat en stand houdt in en uit der liefde kracht. En in deze zelfde geboorte zullen de doden opstaan, die het heilige zaad gezaaid hebben. Zij echter, die in het vuur des toorns gezaaid hebben, zullen ook opstaan in het vuur des toorns. Want de aarde zal wederom levend worden, nademaal zij God in Christus wederom tot nieuw leven heeft geroepen door Zijn vleeswording en nademaal Christus ter rechterhand Gods zit. Maar het vuur des toorns blijft. Zoudt ge nu zeggen, dat er geen leven in de aarde is, zo zoudt ge spreken als een blinde, want ge ziet toch, dat kruid en gras uit de aarde opgroeit. Wanneer ge nu zoudt zeggen, dat er slechts één soort geboorte zou zijn, zo zoudt ge ook spreken, als één, die niet onderscheiden kan, want het kruid en het hout, hetwelk opwast uit de aarde, is niet de aarde. Ook is de vrucht van de boom niet het hout; ook de kracht der vrucht is niet God, maar God is in het middelpunt der innerlijke geboorte in alle drie natuurlijke geboorten verborgen en wordt niet gekend, dan slechts in de geest der mensen; ook kan de uiterlijke geboorte van de vrucht Hem niet bevallen en vasthouden, maar God houdt de uiterlijke geboorte vast en brengt ze ook tot stand.
[31] De andere vraag is deze: Waarom is de aarde zo steenachtig, bergachtig en oneffen?
[32] De bergen zijn zo geworden, doordat de verdorven Salniter op die plaatsen zich heeft opgehoopt; want op de ene plaats is meer van dien Salniter aanwezig dan op de andere plaats. Dat is afhankelijk van de Oergeesten Gods en waar zij werken. Op de plaatsen, waar het zoete water het eerst aanwezig was, daar is veel van dat deel der aarde tot water geworden. Waar echter de wrange eigenschap in de bitterheid in Mercurius het eerst aanwezig was, ontstonden veel stenen en daar bleef de aarde ook aarde zonder meer. Waar echter de hitte in het Licht het eerst aanwezig is geweest, daar ontstond veel goud en zilver en menige schone en schitterende edelsteen; vooral waar de liefde in het licht het eerst aanwezig is geweest. Aldaar ontstonden de edelste ge­steenten en het zuiverste goud. Toen zich echter de aarde, in één materiële substantie tot een klomp, een bal had verdicht, zo is het water, dat er in aanwezig was, er uitgeperst; waar het echter met de ruwe, wrange kwaliteit in de harde rots ingeperst werd, daar bevindt het zich nu nog in de aarde en het heeft in de loop der tijden letterlik grote openingen veroorzaakt, waardoor het weg kan stromen. Op de plaatsen, waar grote zeeën en meren zijn, daar is het water van de aanvang af geweest en niet later pas gekomen. En dewijl daar, op die plaatsen, dan niet veel Salniter geweest is, zo werd de aarde een dal en bleef het water daar staan. Want het dunne doorzichtige water zoekt het dal en is deemoedig. Het verheft zich niet, zoals de bittere en wrange kwaliteit en zoals het vuur dat hebben gedaan in de schepselen der duivelen. Daarom zoekt het water steeds de nederigste, laagst gelegen plaatsen op aarde, hetwelk de geest der zachtmoedigheid vertegenwoordigt, waarin liet Leven ge­boren wordt, hetgeen ge bij de schepping des mensen kunt lezen.
[33] Over de dag en de nacht.
[34] De ganse goddelijkheid met al haar krachten en werkingen, met haar eigen wezen, haar opstijgen en doordringen der dingen en haar ver­anderingen, is de algehele wording, baring. Alles wordt omvat en is be­grepen in den Geest des Woords. Zoals de geest het woord vormt en het woord uitzendt, zo is er ook in de natuur een doordringen, opstijgen, worstelen en overwinnen en wel in dezelfde mate. Want toen de mens in de zonde viel, werd hij uit de innerlijke geboorte overgezet in de twee andere, voornoemde geboorten. Deze omvingen hem al spoedig en waren één met hem, alsof de mens hun eigendom was; de mens ontving al spoedig den Geest en alles, wat voortkwam uit de siderische en uiterlijke geboorte. Daarom spreekt de mens alle woorden uit, zoals de natuur het hem ingeeft, want de geest des mensen, die wortelt in de siderische geboorte en van één hoedanigheid is met de ganse natuur, is zoals de natuur zelf. Wanneer hij iets ziet, zo geeft hij dat de naam naar zijn eigenschap. Doet hij dit echter, dan moet hij zich ook in een dergelijke vorm indenken en zich zo gedragen, als datgene, wat hij benoemen wil, zich gedraagt. Dit is de kern van het ganse goddelijke verstand. Ik schrijf dit niet, en ik breng dit ook niet aan het licht, opdat onmiddellijk iemand mij zou naschrijven en het, naar zijn goeddunken, zou openbaren en als heilige waarheid zou uitspreken. Hoort toe. Daarvoor is iets meer nodig. Uw animalische geest moet vooraf met de innerlijke geboorte in God in overeenstemming zijn en in het Licht staan, opdat hij de siderische geboorte juist kan onderscheiden en vrije toegang heeft tot alle drie de geboorten. Anders kunt ge geen heilige en klare filosofie schrijven, maar ge zult bevonden worden een spotter te zijn. Ik wil gaarne aannemen, dat de duivel verheugd zou zijn, wanneer hij slachtoffers zou maken. Menigeen heeft door hem moeten lijden en hij probeert talloze malen, of hij over de mensen kan zegevieren. Maar ik zal niet ophouden, bekend te maken, wat ik moet bekend maken. Het is nu de tijd, dat de waarheid zich baan zal breken. Wie nu slapen wil, zal toch worden wakker geschud door het grimmige stormweder. Opdat nu een ieder acht geve, wil ik dit alles, naar de wil en de stuw­kracht des geestes getrouwelijk mededelen.
[35] Mozes schrijft: God heeft het Licht gescheiden van de duisternis en het Licht “Dag” genoemd en de duisternis “Nacht”. Toen was het avond ge­weest en het was morgen geweest de eerste dag. Dewijl het woord “avond” en het woord “morgen” ingaat tegen alle verstand en filosofie, zo kan men het daarvoor houden, dat Mozes niet de schrijver is van dit schriftge­deelte, maar het is door zijne voorvaderen op hem overgegaan, d.w.z. hij heeft dit beeld overgenomen. Die voorvaderen hebben alle zes scheppingsdagen gezien als een aaneenschakeling van gebeurtenissen, die snel plaats vond en de schepping van Adam in 't kort besproken en het op deze wijze op 't nageslacht overgebracht. Want avond en morgen zijn er niet geweest vóórdat de zon en de sterren er waren, dewelke eerst op de vierde dag zijn geschapen, hetgeen ik bewijzen wil met zekere bewijsstukken, wanneer ik schrijf over de schepping van zon en sterren. Dag en nacht echter zijn er wel geweest; dat wil ik hier verklaren. Ge moet de ogen uws geestes wijd openen, zo ge dit verstaan wilt. Doet ge dit niet, zo zult ge blind blijven. Dit grote werk is tot nu toe voor de mensen verborgen gebleven.
[36] Thans zal het God zij gedankt, eindelik dag worden, want het morgen­rood breekt door. Het doorbreken der innerlijke geboorte is kenbaar aan het rode, groene en witte van de regenboog.
[37] Nu spreekt ge: Hoe kan er dan dag en nacht geweest zijn, terwijl er geen morgen en geen avond was? Over morgen en avond kan alleen gesproken worden in verband met de maan en worden veroorzaakt door het licht van de zon; deze maakt avond en morgen en ook de dag; ook de nacht, dat weet elk mens. Toentertijd waren er evenwel niet twee soorten scheppingen des avonds en des morgens, maar toen avond en morgen ingezet hadden, zo zijn deze ook gebleven.
[38] Over de dag.
[39] Het woord dag vindt zijn oorsprong in het hart; het gaat de mond uit door de wrange en bittere eigenschap, die evenwel hierdoor niet wordt aangedaan, maar het gaat van de plaats, waar het gevormd is en die achter­aan bij het geHemelte is, naar voren, onbegrijpelijk voor de wrange en bittere eigenschap. Wanneer het woord dag dan op de tong komt, zo sluit de tong met het verHemelte de mond af; wanneer dan de geest de plaats der tanden bereikt en naar buiten wil, zo laat de tong de mond weer open gaan en wil als 't ware ook naar buiten dringen vol vreugde. Wanneer nu het woord naar buiten breekt, uitgesproken wordt, zo gaat de mond inwendig wijd open, en het woord met zijn klank wordt nog eenmaal tezamen gevat en wekt de zure, wrange en bittere kwaliteit alsof deze slaperiger waren, die in de duisternis sliepen. Dan verlaat het woord de mond. Dan wordt de wrange kwaliteit als 't ware verscheurd, naar buiten getrokken, als één, die uit de slaap wordt opgeschrikt, maar de geest der bitterheid, welke uitgaat van de vuurbliksem, het licht, blijft op zijn zelfde plaats. Hij komt niet in beweging en merkt niets op. Dit zijn belangrijke zaken. Dat de geest zich ten eerste in het hart op­maakt tot zijn tocht en door alle wachten heendringt tot hij de plaats der tong heeft bereikt, beduidt, dat het Licht, uit het hart van God, door de uiterlijke, verdorven, grimmige, dode, bittere en wrange geboorte in de natuur dezer wereld is te voorschijn gekomen, onbegrijpelijk voor dood en duivel.
[40] In het evangelie van Johannes staat geschreven in het eerste hoofdstuk: Het Licht scheen in de duisternis en de duisternis heeft hetzelve niet be­grepen. Dat echter de tong, met het bovengedeelte van het verHemelte de mond afsluit, wanneer de geest de tong bereikt, beduidt, dat de zeven Oergeesten der natuur in deze wereld ten tijde der schepping door de goddelijke toorn niet waren teniet gedaan, maar levendig en wakker waren, want de tong stelt het leven voor het leven der natuur, waarin de ziele-geboorte of heilige geboorte plaats vindt. Dat echter de geest de tong dan spoedig aandoet, aansteekt, wanneer hij haar bereikt, het­geen de tong aangenaam is, en haar bijna, vóór de geest, de mond doet verlaten, beduidt, dat de zeven Oergeesten der natuur, welke de siderische geboorten vertegenwoordigen, zoals liet Licht Gods, hetwelk dag heet, zich openbaren, en goddelijk leven en willen ontvangen hebben en vol van vreugde zijn, evenals de tong in de mond.
[41] Dat het voorste gedeelte van het verHemelte zich inwendig verwijd en als 't ware ruimte geeft aan de Geest naar Zijn welgevallen, beduidt, dat de gehele siderische geboorte zich ten volle en vol vriendschap in het Licht heeft geopenbaard en de boosheid is niet opgewekt. Dat zich echter de geest, wanneer hij de mond verlaat, eerst nog éénmaal als 't ware tezamen ook op de tong in het achtergedeelte van het verHemelte, en de wrange kwaliteit opwekt als ware hij een slaper en daarna snel de mond verlaat, dit beduidt dat de geest der wrangheid wel is waar alles in de gehele natuur vormen en behouden moet, maar eerst dan, wanneer de Geest des Lichts het geschapen heeft. Dan wekt hij de geest der wrangheid, der zuurheid en geeft het hens, opdat deze het beware en verzorge. En dit moet zo zijn, anders zou er niets lichamelijks kunnen bestaan; zo zou ook de samengevoegde massa, die aarde geworden is en de stenen niet kunnen bestaan en zou er wederom een dikke, duistere en ver­scheurde Salniter ontstaan, die in de ruimte rond zweefde. Dit betekent ook, dat deze Salniter ten laatste, wanneer de geest zijn scheppingen en andere werkingen in deze wereld zal hebben volvoerd, ten jongste dage wederom zal worden opgewekt ten leven. Dat de geest gestalte aanneemt en niet de wrange eigenschap wekt, be­duidt, dat de natuur het Licht Gods niet zo zonder meer zal begrijpen, maar zich in het licht der genade zal verheugen en door hetzelve opge­wekt, de wil van het Licht zal uitdragen, zoals liet dierlijke lichaam der mensen de wil des geestes volvoert en niettemin zijn dit geen twee ver­schillende zaken. Dat echter de geest der bitterheid zwijgt en het werk des geestes niet hoort en verstaat wil zeggen, dat liet bittere vuur des toorns, hetwelk zijn oorsprong vindt in liet licht des toorns, ten tijde van het ontstaan van het licht en ook later door het Licht zelf niet gewekt wordt en hetzelve niet berijpt. Het ligt gevangen in de uiterlijke geboorte en moet de Geest des Lichts zijn arbeid in de natuur laten verrichten, zoals hij wil, en hij kan de werken des lichts zien, horen, noch verstaan. Daarom denke niemand, dat de duivel de werken des Licht uit zijn hart zou kunnen verwijderen; hij kan ze zien noch verstaan. En of hij nu al in het vlees raast en tiert als in een roofslot, versaagt niet. Breng niet zelf de werken des toorns in uw hart, dat liet Licht moet ontvangen. Zo gij hem weerstaat, zo zal uwe ziel beveiligd zijn voor de dove, stomme en blinde duivel. Ge moet niet denken, dat dit een waan is, waarover ik schrijf.
[42] Voor de geest staan de poorten des Hemels, maar ook de poorten der hel open. De geest kan doordringen in heide en aanschouwt ze en kan zich door beide laten leiden, want de siderische geboorte staat tussen beide in en moet zich wel laten verdrukken. En al kan de Salniter mij niet van het Licht beroven, zo kan hij het toch wel menigmaal voor mij onzicht­baar maken door middel van de uiterlijke en vleselijke geboorte. Dat zijn de slagen, waarmede liet mosterdzaad wordt getroffen; hierover spreekt ook de apostel Paulus, wanneer hij zegt, dat hens een doorn in 't vlees werd gegeven. Hij heeft de Heer gebeden, dat Hij hem daarvan verlosse, waarop de Heer hem heeft geantwoord: Mijne genade is u genoeg. 2 Cor. 12, vers 7, 8 en 9. Want hij was ook tot op deze plaats genaderd en zou gaarne het Licht zonder verhindering tot zijn eigendom in de siderische geboorte gehad hebben, maar het mocht niet zo zijn, want de toorn is inherent aan de vleselijke geboorte en moet het verderf in het vlees dragen. Wanneer echter de factor “toorn” uit de siderische geboorte zou worden genomen, zo zou hij aan God gelijk zijn en alle dingen weten, evenals God zelf. Hetwelk nu nog slechts gegeven is aan de ziel, die van één hoedanigheid is met het Goddelijk Licht; zij kan het echter niet geheel en al weer in de siderische geboorte terug brengen, want zij is een ander aanzicht; een andere uiting.
[43] Zoals ook de appel ook niet zijn smaak en zijn geur weer kan terug doen keren in de boom of in de aarde, al is de appel als het ware de zoon, het kind van de boom. Zo gaat het evenzo in de natuur. De heilige Mozes had zulk een inzicht en zulk een belevenis in dit Licht, dat ook liet Licht de siderische geboorte verlichtte, hetgeen te zien was aan het verheerlijkte gelaat van Mozes. Hij begeerde ook het Goddelijke Licht in zijn volkomen­heid in de siderische geboorte te zien. Maar dit mocht zo niet zijn, want de grendel des toorns was daarvoor geschoven. Ook kan de natuur der siderische geboorte in deze wereld het Licht Gods niet in bezit nemen. Daarom is het Hart Gods, hetwelk alomtegenwoordig is, en alles ver­staat, verborgen.
[44] Zo ziet ge, dat de dag vóór de tijd, dat de zon en de sterren een waren, aanwezig was, want toen God sprak: "Er zij Licht" (1 Mozes 1 en 3) is het Licht in de duisternis doorgebroken en de duisternis heeft het niet begrepen, maar is gebleven, wat zij voor dien was. Zo ziet ge ook, hoe de toorn Gods in de uiterlijke geboorte dezer wereld verborgen ligt, en niet kan worden opgemerkt; de mensen zelf wekken hem dan op en zijn van een hoedanigheid, wat betreft hun lichamelijkheid met de toorn, die in de uiterlijke geboorte der natuur is. Daarom, wanneer nu enig mens ter helle vaart, mag hij niet zeggen, dat God dat heeft gedaan; neen, dat ligt aan hem zelf. De mens zelf roept het vuur des toorns in zijn wezen op, hetwelk, wanneer het gaat branden, één wordt met de toorn Gods en het helse vuur. Wanneer uw Licht is uitgeblust, zo staat ge temidden der duisternis en in die duisternis is Gods toorn ver­borgen; wanneer ge die echter opwekt, zo brandt hij in uw binnenste. In een steen is ook vuur. Maar wanneer men niet op de steen slaat, dan blijft het vuur verborgen. Alleen wanneer men op de steen slaat, springt het vuur te voorschijn. Is er dan iets aanwezig, dat tot voedsel kan strekken voor het vuur, dan brandt het vuur en wordt steeds groter. Alzo vergaat het de mens ook, wanneer hij het verborgen vuur ontsteekt.
[45] Over de nacht.
[46] Het woord nacht wordt allereerst gevormd in het hart en de geest is in tegenspraak met de wrange eigenschap; hierna komt het woord op de tong; nu sluit de tong de mond af, totdat de geest komt en zich op de tong nederzet. Dan wordt de mond snel geopend en laat de geest naar buiten treden. Dat het woord zich eerstens in het hart vormt en met de wrange kwaliteit in tegenspraak is, wil zeggen dat de duisternis te midden van de zeven Oergeesten een aanvang heeft genomen. Dat hij met de wrange kwaliteit in tegenspraak is wil zeggen dat de duisternis in opstand en afkerig is geweest van den Heiligen Geest, hetgeen den Heiligen Geest heeft bedroefd. Dat hij door de donkere poort gaat, wil zeggen, dat de geest door de duisternis, die nog in rust is, henen vaart en die tot Licht wekt, wanneer zij met het vuur ontsteekt. Alhier is het noodzakelijk, dat de oordelende wereld eens opmerkzaam toeziet. Zij wil de mens reeds verdoemen, wanneer zij nog in het moeder­lichaam is. Men weet toch niet, o liet vuur des toorns door de ouders reeds in de kinderen is ontstoken. Ook de Geest Gods werkt temidden der duisternis en Hij kan de duisternis in Licht verkeren. Daarom is het echter heilzaam en nuttig voor de mens, het uur zijner geboorte te weten. Menigeen is het evenwel ook tot schade, dit te weten. Dat de mond zich sluit, wil zeggen dat het ganse gebied van deze wereld in de siderische en ook in de uiterlijke geboorte zeer duister is geweest en daarna Licht is geworden door het uittreden van den Geest. Dat de geest der bitterheid niet opwaakt, terwijl de geest voortvaart be­duidt, dat het donkere nacht is in de uiterlijke geboorte dezer wereld. Deze heeft het Licht niet in bezit genomen en zal dat ook in eeuwigheid niet doen. Daardoor komt het, dat de schepselen met de ogen slechts het siderische licht zien, want anders, wanneer de duisternis niet heerste in de uiterlijke geboorte, zou de siderische geest kunnen héén zien door hout en stenen, ja, door de ganse aarde, zodat hij zou kunnen zien hoe het in de Hemel is en hij zou door niets worden tegengehouden. Nu echter is de duisternis gescheiden van het licht en blijft in de uiterlijke geboorte. Hierin is de toorn Gods verzonken tot aan de jongste dag; alsdan wordt het vuur des toorns ontstoken en de duisternis zal het huis van het eeuwige verderf zijn. Hier zullen Lucifer en alle goddelozen, die gezaaid hebben in de akker des toorns, voor eeuwig wonen. De siderische geboorte echter, waarin thans het natuurlijke licht zich bevindt en waarin de heilige geboorte plaats grijpt, zal aan het einde dezer be­deling ook ontstoken worden en zij zal de toorn en de heilige geboorte van elkander scheiden, want de toorn kan de heilige geboorte niet be­grijpen. De toorn wordt echter aan het huis der duisternis gegeven in de siderische geboorte. En de toorn zal het helse vuur en het huis der duisternis, hetwelk de uiterlijke geboorte is en de dood genoemd worden en koning Lucifer zal daar God zijn en zijne Engelen, met alle verdoemde zielen, zullen zijne dienaren zijn. In deze afgrond der hel zal de vrucht der hel geboren worden, alles zal daar plaats vinden naar de aard en de wijze der hel, evenals alles in de Hemel geschiedt naar Hemelse trant en op Hemelse wijze.
[47] Alzo kunt ge verstaan, wat de schepping des Hemels en der aarde be­duidt en wat God de eerste dag heeft geschapen. Deze wordt als een ge­wone dag, zoals wij mensen die kennen, gerekend, dewijl zonder twijfel de aardbodem al spoedig zijn omwentelingen is begonnen en zich ten tijde dat God het Licht heeft gescheiden van de duisternis, eenmaal heeft omgewenteld en zijn loop voor de eerste maal heeft volbracht.
«« 19 / 27 »»