Handleiding, hoe men het goddelijke en het natuurlijke wezen beschouwen moet.

Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang

«« 2 / 27 »»
[1] Dit alles, zoals het hierboven is verteld heet daarom: “Eigenschap”, omdat het alles in de diepte, over de aarde, op de aarde en in de aarde in elkander overvloeit als in één Eenheid. Toch hebben al deze dingen velerlei werking en zijn ze krachtig. Ze zijn evenwel geboren uit Eén Moeder, uit wie alles geboren wordt; en alle schepselen zijn uit deze eigenschappen gevormd en te voorschijn gekomen en leven hierin als in hun moeder. Zo heeft ook de aarde en hebben ook de gesteenten daaruit hun oorsprong, en alles, wat groeit op de aardbodem. Dit alles leeft uit en ontspringt aan deze eigenschappen. Geen verstandig mens kan dit ontkennen. Uit deze tweevoudige bron, boos en goed (in alle dingen) komt alles voort, uit de sterren; want, zoals de schepselen op aarde zijn, zo zijn ook de sterren. Want door deze tweevoudige bron heeft alles zijn grote beweeglijkheid, zijn snelle gang, zijn voortgang, zijn oorsprong, stuwing en groei. Want de zachtmoedigheid in de natuur is een stille rust; maar de boosheid in alle krachten maakt alles beweeglijk, voortgaand en jagend. De voortdrijvende eigenschappen brengen in alle schepselen de lust tot het goede en het kwade teweeg, zodat alles zich met elkander vermengt, en alles begeert, toeneemt, afneemt, schoon wordt, lief heeft en haat. In alle schepselen dezer wereld leeft een goede en een boze wil, geboren uit de Bron, die én goed én boos is; in mensen, dieren, vogels en vissen, en ook in al het andere dat bestaat, nl. goud, zilver, tin, koper, ijzer, staal, hout, loof en gras. Ook in de aarde, in stenen, in water, en in alles, wat mensen doorvorsen kunnen. Er is niets in de natuur, dat niet het goede en het boze in zich bergt; alles groeit en leeft in deze tweevoudigheid, hoe dan ook. Slechts de heilige Engelen en de boze duivels niet; want deze zijn gescheiden en een ieder van hen leeft, beweegt en heerst in zijn eigen hoedanigheid. De heilige Engelen leven en bewegen zich in het Licht, in het goede, waarin ook de Heilige Geest oppermachtig is. De duivels leven en heersen in het boze, in de toorn en het verderf. Zij zijn echter beide, de goede en de boze Engelen, uit de eigenschappen der Natuur gemaakt, waaruit alle dingen gemaakt zijn. De heilige Engelen leven uit de kracht van de zachtmoedig­heid van het Licht en het Vreugderijk en de duivelen leven uit de kracht van het boze, dat zich verheft, uit de kracht van schrik en duisternis en zij kunnen het Licht niet begrijpen, waaruit zij zich zelven gestoten heb­ben door hun opstandigheid, zoals ik hier na ook beschrijven zal (over de Schepping).
[2] Wanneer gij echter niet geloven wilt, dat in deze wereld alles zijn oor­sprong vindt in de sterren, zo wil ik u dat bewijzen; wanneer gij echter geen stompzinnige zijt en een weinig verstand bezit, let op hetgeen volgt. Bezie ten eerste de Zon. Zij is het hart of de koningin van alle sterren. Zij geeft alle sterren licht van het opgaan tot aan het ondergaan en ver­licht en verwarmt alles. Alles leeft en groeit in haar kracht. De vreugde van alle schepselen groeit in haar kracht. Wanneer zij nu zou worden weggenomen, zou alles duister en koud worden; er zou ook geen vrucht meer groeien. Mens noch dier zou zich kunnen vermenigvuldigen, want de hitte zou verdwijnen en het zaad, dat overal aanwezig was, zou koud worden en verstenen.
[3] Over de hoedanigheid der Zon.
[4] Wilt gij een filosoof en natuurkundige zijn en het Wezen Gods in de natuur doorvorsen, zoals het alles geschapen is, bidt dan tot God om zijn Heilige Geest, opdat Hij U door dien geest verlichte. Want in vlees en bloed kunt ge dit niet begrijpen; of ge het ook leest, zo is het toch als een damp voor uw ogen; alleen in de Heilige Geest, die in God is en ook in de ganse natuur, waaruit ook alle dingen geschapen zijn, kunt ge vorsen tot in het Lichaam Gods, hetwelk de natuur is. Zo ook kunt ge de heilige Drie-eenheid doorzoeken. Want de Heilige Geest gaat uit van de heilige Drie-eenheid en heerst in het lichaam Gods, d.i. in de gehele natuur. Zoals de geest van een mens in het gehele lichaam in alle aderen heerst en de gehele mens vervult, zo vervult de Heilige Geest ook de ganse natuur en Hij is het Hart der Natuur en heerst in de goede eigen­schappen van alle dingen. Wanneer ge nu deze Geest in u hebt, zodat Hij uw geest doorlichten en vervullen kan, zo zult ge verstaan, wat hier ge­schreven zal worden. Wanneer ge de Heilige Geest echter niet in u hebt, zo zal 't u vergaan als de wijze heidenen, die zich aan de Schepping vergastten en haar uit hun eigen wijsheid wilden doorvorsen. Zij kwamen met al hun nadenken tot voor Gods aangezicht, maar konden het toch niet zien en waren stekeblind wat betreft het inzicht in de Goddelijke dingen. Zo konden ook de kinderen Israëls in de woestijn het aangezicht van Mozes niet zien. Daarom moest hij zijn aangezicht bedekken, toen hij voor het volk trad. Dat kwam, doordat zij de Ware God en Zijn Wil niet kenden noch verstonden, Die toch temidden van hen wandelde. Daarom was het bedekte aangezicht een teken en een bewijs van hun verblinding en onverstand. Zo weinig het maaksel zijn maker kan be­grijpen, zo weinig ook kan een mens zijn Schepper begrijpen en kennen, tenzij de Heilige Geest hem verlicht, hetgeen alleen hèn te beurt valt, die niet op zichzelf vertrouwen, maar hun hoop en al hun willen op God vestigen en wonen in de Heilige Geest. Zij zijn één met de Goddelijke Geest. Wanneer men nu de zon en de sterren op de juiste wijze beschou­wen wil naar hun verschijning, werkingen en hoedanigheden, zo vindt men in het hart daarvan het Goddelijke Wezen, evenals de krachten der sterren bepaald worden door de natuur. Wanneer men de omloop van het gehele sterrenheir beziet, dan is het spoedig duidelijk, dat dit is: “de moeder van alle dingen” of “de natuur”, waaruit alle dingen geboren zijn, en waarin alle dingen leven en zich bewegen; en alle dingen zijn uit deze zelfde krachten gemaakt, zij blijven eeuwigdurend daarin. En of ze nu aan het einde van deze tijdkring zullen worden veranderd, doordat het goede en het boze zich van elkander afscheiden, zo zullen toch Engelen en mensen in de kracht der Natuur, waaruit zij in oorsprong ont­staan zijn, in God, eeuwig bestaan. Gij moet echter uw denken vergeestelijken en bedenken, hoe de gehele natuur, met alle krachten, die daarin aanwezig zijn, zoals wijdte, diepte, hoogte, Hemel, aarde en alles, wat daarin is, en in de Hemel, het lichaam Gods is; en de krachten der sterren zijn de bronaderen in het natuurlijke Lichaam Gods in deze wereld. Ge moet niet denken, dat in het lichaam der sterren de gehele triomferende drie-eenheid, God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, aanwezig is, waarin geen kwaad woont, maar die de heilige, lichtende, eeuwige Vreugdebron is, die onverbrekelijk en onveranderlijk is, zo, dat geen schepsel het begrijpen of uitspreken kan. Zijn diepte kan geen schepsel meten. Maar ge moet ook niet denken, dat Hij in ‘t geheel niet aanwezig is in het lichaam der sterren en in deze wereld; want wanneer men zegt: “Alles” of “van eeuwigheid tot eeuwigheid”, of “alles in alles”, zo bedoelt men hiermee God in Zijn volle betekenis. Neem een voorbeeld aan een mens; hij is gemaakt naar het beeld en de gelijkenis van God; zoals geschreven staat in het eerste boek van Mozes, vers 27.
[5] Het inwendige van het lichaam des mensen beduidt de diepte tussen de sterren en de aarde; het gehele lichaam met alles wat er bij hoort, beduidt Hemel en aarde; het vlees betekent de aarde en is ook van de aarde, het bloed stelt voor het water, en is ook van water, de adem beduidt de lucht en is ook de lucht; de blaas, waarin de lucht werkt, is de diepte tussen sterren en aarde, waarin vuur, lucht en aarde naar hun aard werkzaam zijn, en de warmte, de lucht en het water werken ook in deze ruimte, evenals in de diepte van de aarde. De aderen stellen de krachtwegen der sterren voor en zijn ook de krachtwegen der sterren; want de sterren beheersen met hun krachten de aderen en zij drijven de mensen in hun bepaalde vorm en gestalte. De ingewanden of darmen stellen voor hoe de werking der sterren is. Alles, wat uit hun kracht ontstaan is, wat zij zelf gemaakt hebben, dat verteren zij zelf wederom en dat blijft onderhevig aan hun kracht; de darmen bewerkstelligen ook de vertering van al datgene, wat de mens er in opzamelt; alles, wat uit de kracht der sterren gegroeid is. Het hart van de mens stelt voor de warmte of het element vuur; het ís ook de warmte, want deze heeft in het hart haar oorsprong. De blaas stelt het element “lucht” voor, en de lucht heerst er ook in. De lever is het element water, zij ís ook het water, want uit de lever komt het bloed in het gehele lichaam, in alle leden; de lever is de moeder van het bloed. De longen stellen de aarde voor en ze zijn ook van dezelfde hoedanigheid. De voeten stellen de nabijheid en de verte voor, want in God is verte en nabijheid één en het­zelfde.
[6] De handen zijn de almacht Gods, want zoals God in de natuur alles kan veranderen en om kan zetten tot iets, wat Hem behaagt, zo kan ook de mens met zijn handen alles wat uit de natuur gegroeid is veranderen, en hij kan er met zijn handen van maken wat hij ook wil; hij regeert met zijn handen het werk en het wezen van de ganse natuur; zij beduiden nadrukkelijk de almacht van God.
[7] Merk nu verder op:
[8] Het gehele lichaam tot aan de hals stelt de ronde cirkel van de omloop der sterren voor, evenals de diepten tussen de sterren, waarin de planeten en elementen regeren. Het vlees is de aarde; zij is verstijfd en heeft geen soepelheid; zo heeft ook het vlees in zichzelf geen verstand, begrip of beweeglijkheid, het wordt door de kracht der sterren, welke in het vlees heersen, bewogen. Zo zou ook de aarde geen vrucht geven, ook zou er geen metaal, goud, zilver, koper, ijzer of steen in verborgen zijn, als de sterren er niet in zouden werken; er zou ook geen grasje op de aardbodem groeien zonder de werking der sterren.
[9] Het hoofd beduidt de Hemel; het is met de aderen en krachtwegen aan het lichaam verbonden en alle krachten gaan vanuit het hoofd en de hersenen naar het lichaam en in de bronaderen van het vlees.
[10] De Hemel is echter een lieflijke, vreugdevolle verblijfplaats, waarin alle krachten aanwezig zijn, evenals in de natuur en in de sterren en elemen­ten. Maar geen ruwe, voortjagende en kwellende krachten zijn daar. Maar iedere kracht heeft slechts een bepaald aanzicht, zij is nl. licht en kalmerend, en niet boos en goed zoals de krachten die in de sterren en elementen aanwezig zijn. De Hemelse krachten zijn louterend en rein. De boosheid is daarin niet. De Hemel behoort zeker niet minder tot het gebied der natuur dan het voorgenoemde, want de sterren en elementen hebben hun oorsprong in de Hemel en ook hun kracht komt vandaar. Want de Hemel is het hart van het water; zoals in alle schepselen en in alles wat in deze wereld bestaat, het water het hart, de kern is; of het nu lichamelijk of onstoffelijk is, in gewassen der aarde of in metaal of stenen. Van alle dingen is het water het hart of de kern. Zo is de Hemel het hart in de natuur, waarin alle krachten verborgen zijn, evenals in sterren en elementen. Evenals de hersenen in het hoofd van de mens van een weke en zachte substantie zijn, zo is het ook met de Hemel, wanneer deze wordt voorgesteld als het hart der natuur, waarin deze krachten zachtmoedig en soepel zijn.
[11] Nu ontsteekt de Hemel met zijn kracht de sterren en elementen, zodat zij ontvlammen en zich voortbewegen. Zo is ook het hoofd van de mens, als de Hemel. Zoals in de Hemel alle krachten zachtmoedig, lieflijk en vreug­devol zijn en ook zodanig arbeiden, zo zijn ook in het hoofd of de hersenen van de mensen alle krachten zachtmoedig en vreugdevol. En zoals de Hemel zijn grenzen stelt aan de sterren, terwijl toch alle krachten uit de Hemel de sterren toevloeien, zo heeft ook het hoofd zijn grenzen ge­steld aan het lichaam, terwijl eveneens alle krachten uit de hersenen in het lichaam gestuwd worden en in de gehele mens. Het hoofd bergt in zich de vijf zintuigen als daar zijn: zien, horen, ruiken, proeven en tasten. Hierin werken de sterren en elementen en daarin ontstaat de sterren- of natuurgeest in mensen en dieren; hierin ontspringt het boze en het goede, want het is een huis der sterren, zulk een kracht ontnemen de sterren aan de Hemel dat zij een lichamelijke, levende en beweeglijke geest kunnen doen geboren worden in mensen en dieren. De beweging van de Hemel maakt ook de sterren beweegbaar; zo maakt ook het hoofd het lichaam beweegbaar. Open nu uw geestelijke ogen en aanschouw God, uw Schepper.
[12] Hier doet de vraag zich voor, vanwaar dan de Hemel zulk een kracht heeft of neemt, zodat hij zulk een beweeglijkheid in de natuur veroor­zaakt. Hier moet ge nu zien boven de natuur uit, en buiten de natuur, in de lichtende, heilige, triomferende en goddelijke kracht; in de onveranderlijke Heilige Drievuldigheid, die een triomferend, opborrelend en beweeglijk Wezen is. En alle krachten zijn daarin verborgen, evenals in de natuur. Want deze is de eeuwige Moeder der Natuur, waaruit Hemel, aarde, sterren, elementen, Engelen, duivelen, mensen, dieren en tenslotte alles ontstaan is, en waarin alles alleen maar kan bestaan. Wanneer men de Hemel en de aarde noemt, de sterren en elementen en alles wat daarin is, ook alles wat boven alle Hemelen is, zo noemt men hiermee God in Zijn volle Rijkdom, die zich in al dit geschapene, in de kracht, die van Hem uitgaat, lichamelijk gemaakt heeft. God is evenwel in Zijn Drie­vuldigheid onveranderlijk en alles wat in de Hemel, op de aarde en boven de aarde is, vindt zijn oorsprong in de kracht die van God uitgaat. Nu moet ge evenwel niet denken dat daarom het boze en het goede uit God ontspringt; God is zelf “Het Goede”, Hij heeft ook de naam: de Goede, “de triomferende eeuwige Vreugde”. Alle krachten, die ge in de natuur doorvorsen kunt, gaan van Hem uit, en zij zijn in alle dingen. Nu zoudt ge kunnen zeggen: “Er is toch goed en kwaad in de natuur. Omdat nu alle dingen van God komen, zo moet het boze ook van God komen.”
[13] Ziet, de mens heeft in zich de gal, dat is het vergif en hij kan zonder dat vergif niet leven, want de gal maakt de geesten beweegbaar, vreugdevol, triomferend en blij, want zij is een bron der vreugde. Wan­neer zij echter in een element ontstoken wordt, bederft zij de gehele mens, want de toorn in de siderische geesten ontstaat door de gal. Dat wil zeggen: Wanneer de gal naar het hart gaat, ontsteekt zij het element vuur en het vuur steekt de siderische geesten aan, die in het bloed, in de aderen, in het element water heersen; dan siddert het gehele lichaam van toorn door het gif van de gal. Een dergelijke bron echter geeft ook vreugde, uit dezelfde substantie als de toorn. Dat gebeurt, wanneer de gal wordt ontstoken ten goede, in dat wat de mens lief is, dan trilt het gehele lichaam van vreugde en daardoor worden de sterregeesten ook aangestoken. Maar een zodanige substantie is er in God niet, want Hij heeft geen vlees en bloed, maar Hij ís Geest en in Hem zijn alle krachten (Joh. 4:2) zoals wij ook in het “Onze Vader” bidden: “U is de kracht”. Ook Jesaja schrijft van Hem: Hij is Wonderbaar, Raad, Sterke God, Vader der Eeuwigheid, Vredevorst. (Jesaja 9).
[14] Het bittere is ook in God, maar niet op de wijze, zoals de gal bij de mensen aanwezig is, maar het bittere is aanwezig als een eeuwigdurende kracht, een geweldige, juichende bron van vreugde. En hoewel in Mozes geschreven staat (2 Mozes 20:5, Mozes 4:25) : “Ik ben een naijverig God”, zo betekent dat nog niet, dat God zou toornen of dat er een vuur van toorn zou ontvlammen in de Heilige Drievuldigheid. Neen, zo kan het niet zijn, want er staat geschreven: “in hen, die Mij haten, wordt het vuur van de Worm ontstoken”. Wanneer God echter in Zichzelf ontstoken zou worden, zo zou de gehele natuur branden, wat eenmaal op de jongste dag ook zal geschieden in de natuur, maar niet in God. Door God even­wel zal de triomferende Vreugde branden, zoals het van eeuwigheid af niet anders geweest is en ook niet anders worden zal. Nu maakt echter de verheffende, opborrelende, triomferende Vreugde in God de Hemel triomferend en beweeglijk en de Hemel maakt de sterren en elementen beweeglijk en de sterren en elementen doen dat weer met de schepselen. Uit de Godskrachten is de Hemel geschapen, uit de Hemel zijn de sterren geboren, uit de sterren zijn de elementen voortgekomen, uit de elementen zijn de aarde en haar schepselen geboren. Zo heeft alles zijn begin, zelfs de Engelen en duivelen, deze zijn voor de schepping van Hemel, aarde en sterren uit dezelfde krachten ontstaan, waaruit deze zijn geboren.
[15] Dit is alzo een korte inleiding, hoe men het goddelijke Wezen en het natuurlijke Wezen beschouwen moet.
[16] Hierna wil ik de ware oorsprong en de diepte beschrijven van wat God is en hoe in het wezen Gods alles gelegen is. Dit is weliswaar voor een deel van vóór de schepping der wereld verborgen gebleven en de mens heeft het met zijn verstand niet kunnen begrijpen, maar omdat God zich in Eenvoud in deze laatste tijd wil openbaren, laat ik het aan Hem over, Zijn Wil kenbaar te maken.
[17] Ik ben slechts een vonkje. Amen.
«« 2 / 27 »»