Over de schepping der heilige Engelen. Een aanwijzing of open poort des Hemels.

Jacob Boehme - Aurora of morgenrood in opgang

«« 4 / 27 »»
[1] De geleerden en bijna alle schrijvers hebben veel gedacht, gestreefd, nagevorst en zich zeer veel moeite gegeven, om te weten te komen, wan­neer en hoe, of vanwaar toch de heilige Engelen zijn voortgekomen. Veel meningen zijn hieromtrent te berde gebracht; daartegenover hebben zij er ook naar gestreefd te onderzoeken, wat toch de diepe val van de grootvorst Lucifer geweest is, of hoe hij toch zulk een boze en grimmige duivel geworden is; waar toch deze boze bron uit is ontstaan, of wat hem daar toch toe gedreven kan hebben. Hoewel dit grote geheimenis van voor ‘s werelds aanvang verborgen is gebleven, en ook menselijk vlees en bloed dit niet begrijpen en doorgronden kan, zo wil toch God, die de wereld geschapen heeft, zich thans eindelijk openbaren, en alle grote ge­heimenissen zullen worden geopenbaard; aangekondigd wordt, dat de grote dag der openbaring en het uiteindelijke gericht thans nabij zijn en dagelijks te verwachten. Alsdan zal wederom hersteld worden, hetgeen door Adam werd verloren. Op die dag ook zullen in deze wereld het Rijk des Hemels en het Rijk van de Satan gescheiden worden. Dit alles, zoals het is geschapen, wil God in de grootste eenvoud ken­baar maken, zodat niemand het trotseren kan; dat een ieder zijn ogen opheft, opdat zijn verlossing kan aanvangen, en laat hij niet na het uit­leven van zijn begeerte, na hovaardij en overmatig brassen en pralen menen, dat hier op aarde het beste leven geleefd wordt, want hij is in zijn overmoed midden in de hel, waar hij met Lucifer kan vertoeven, die hij spoedig vol schrik, angst en eeuwige vertwijfeling, spot en schande zal moeten ontmoeten; een verschrikkelijk voorbeeld hiervan zijn de duivelen, die eens de schoonste Engelen in de Hemel geweest zijn, het­geen ik naderhand beschrijven en openbaar maken zal. Ik laat God be­sturen, ik kan Hem niet weerstaan.
[2] Over de Goddelijke hoedanigheid.
[3] Daar ge nu in het derde hoofdstuk duidelijk vernomen hebt, dat er de Drie-eenheid is in het Goddelijk Wezen, zo wil ik hier nu duidelijk de kracht en de werking in het Goddelijk Wezen aantonen, zowel de eigenschappen als de werkingen, en ook wil ik aantonen waaruit de Engelen geschapen zijn, en wat hun lichamen zijn en waaruit hun kracht bestaat. Zoals ik hiervoor ook heb meegedeeld, is in God de Vader alle kracht en geen mens kan deze kracht evenaren; de sterren en elementen, evenals als al het geschapene in deze wereld, geven hiervan duidelijk blijk. Alle kracht is in God de Vader en gaat ook van Hem uit, dit komt tot uiting in Zijn Eigenschappen: licht, hitte, koude, zachtheid, zoetheid, bitterheid, zuurheid, wrangheid, geluid en alles, waarvan men onmogelijk kan spreken en dat niet te begrijpen is. Dit alles is in God aanwezig als ene centrale kracht.
[4] De krachten, die in God verborgen zijn, zijn echter niet op dezelfde wijze aan het werk als de natuur werkt in de sterren en elementen of in de schep­selen. Neen, zo iets moet ge niet denken. Want Lucifer heeft in zijn opstandigheid de krachten van de reine natuur brandend, bitter, koud, ruw, zuur, duister en onrein gemaakt: in de Vader echter zijn alle krachten mild, zacht, gelijk de Hemel, vol van vreugde. Alle krachten gaan jubelend in elkander over en hun schallen stijgt op van eeuwigheid tot eeuwigheid. Daarin is niets anders dan liefde, zachtmoedigheid, barm­hartigheid, vriendelijkheid. Er is zulk een jubelende, verheffende bron der vreugden, dat alle stemmen van het Hemelse Vreugdenrijk zich laten horen. Men kan het met niets vergelijken, zo schoon is het. Wil men het echter toch ergens mee vergelijken, zo moet men het vergelijken met de ziel des mensen. Wanneer deze door de Heiligen Geest ontstoken is, zo is ze evenzo vreugdevol en jubelend; alle krachten stijgen jubelend in haar omhoog, zij doen het lichaam sidderen. Dit is een juist beeld van de Goddelijke hoedanigheid; in God is alles Geest.
[5] De hoedanigheid van het water is niet op een zelfde wijze in God aan­wezig als in deze wereld, maar zij is een geest, zeer helder en fijn; een kracht, waarin de Heilige Geest omhoog stijgt. De bittere hoedanigheid werkt in de zoete, in de zure en in de wrange, en de Liefde stijgt daar in op van eeuwigheid tot eeuwigheid, want de Liefde in het Licht en de Waarheid gaat uit van het hart of de Zoon van God, en de H. Geest heerst in alles. En dit is in de diepte des Vaders als een goddelijke heilbrenger, welke ik noodgedwongen met de aarde ver­gelijken moet, die vóór haar ondergang zo’n heilbrenger geweest is, alleen niet zo hard, koud, bitter, zuur en duister, maar zoals de Hemel, zeer licht en rein; en alles, wat daarin was, was goed en Hemels; maar vorst Lucifer heeft dat te gronde gericht, zoals hierna zal worden verteld. Deze Hemelse krachten brengen Hemelse en vreugdevolle vruchten en kleuren voort, allerlei bomen en heesters waaraan de schone en lieflijke vrucht des levens groeit; ook groeien er allerlei bloemen met schone Hemelse kleuren en geuren. Hun smaak is velerlei, ieder heeft zijn eigen eigenschap, heilig, goddelijk en vol van vreugde; iedere eigenschap draagt haar eigen vrucht; zoals in de aarde schone gesteenten, zilver en goud verborgen zijn, zo brengt de Hemel ook zijn vruchten voort. De natuur arbeidt volijverig aan de verdorven en dode aarde, opdat zij op Hemelse wijze zou kunnen voortbrengen, maar zij brengt dode, duistere en harde vruchten voort, die niet zijn naar het voorbeeld van de Hemelse vruchten; ze zijn boos, bitter, zuur, heet, koud en ruw en er is nauwelijks één goede vrucht daarbij. Hun sap is vermengd met de helse eigenschappen, hun reuk is onaangenaam; alzo heeft Lucifer het aangericht, wat ik hierna duidelijk bewijzen wil.
[6] Wanneer ik nu schrijf van bomen, struiken en vruchten, zo moet ge dit niet aards verstaan, want het is niet mijn bedoeling, dat in de Hemel een dode, harde, houten boom of steen zou groeien, die aards en stoffelijk is. Neen, mijn bedoeling is Hemels, geestelijk en waarachtig. In de Goddelijke Rijkdom zijn voornamelijk twee zaken te onderscheiden. Ten eerste de Goddelijke Krachten; zij zijn een bewegende, opborrelende kracht, waaruit elke vrucht naar eigen hoedanigheid en aard geboren wordt, zoals Hemelse bomen en heesters, die zonder ophouden vrucht dragen, bloeien en groeien in Goddelijke Kracht, zo verrukkelijk, dat ik het niet kan beschrijven, maar ervan stamel als een kind dat leert spreken. De andere factor in de goddelijke rijkdom is het geluid, zoals in de krachten der aarde ook het geluid aanwezig is. Daaruit komt voort goud, zilver, koper, ijzer en dergelijke, waarvan men allerlei instrumenten maken kan die galmen en vreugde geven, zoals klokken, bazuinen en alles wat geluid geeft; dit zelfde geluid is ook in alle schepselen op aarde, anders kon alles geluidloos zijn.
[7] Alles groeit vreugdevol op en vol sierlijkheid en schoonheid. Zoals nu de Goddelijke Krachten velerlei zijn, zo is ook het geluid meervoudig. Wanneer de Krachten in God omhoog stijgen, brengt de ene de andere in beweging; zij vloeien inéén, het is een gestadig vermengen; dan zijn verschillende kleuren daarin te onderscheiden en in deze kleuren groeien verschillende vruchten; het geluid vermengt zich hiermee en stijgt hieruit op; dan klinken de tonen en de galmen in het Hemelse Vreugderijk. Wanneer ge in deze wereld vele duizenden instrumenten en snaarinstru­menten tezamen brengt en ge liet ze alle op zijn schoonst door elkander klinken en ge zoudt de knapste meester hebben om ze te bespelen, zo zou dit toch maar als hondengeblaf klinken in vergelijking met de goddelijke muziek en de heerlijke klanken die zouden opgaan van deze muziek van eeuwigheid tot eeuwigheid.
[8] Wanneer ge nu de Hemelse, Goddelijke Rijkdom en heerlijkheid wilt aan­schouwen, en wat voor gewas er wordt voortgebracht, wat voor lust en vreugde er is, zie dan met intense belangstelling deze wereld aan, en merk op welke vruchten er uit de krachten der aarde groeien aan bomen, struiken, wortelen, bloemen, olie, wijn, graan en alles, wat bestaat en wat uw hart kan doorvorsen; dat alles is een voorbeeld van wat de Hemelse rijkdom vermag te geven. Want de aardse en verdorven natuur heeft van de aanvang der schepping tot op heden voortdurend gearbeid, opdat zij Hemelse Vormen zou kunnen voortbrengen, in de aarde en in mensen en dieren. Men ziet, hoe alle jaren nieuwe kunstuitingen ontstaan, van de aanvang af tot nu toe, maar zij hebben geen goddelijke krachten en werkingen kunnen voortbrengen; daarom is haar vrucht half dood, verdorven en onrein.
[9] Ge moet niet denken, dat in het Rijk van God dieren, wormen of schepselen ontstaan, zoals in deze wereld; neen, ik bedoel slechts de wondervolle verhoudingen, krachten en bekwaamheden te vermelden die in Gods Rijk­dom besloten liggen. De natuur arbeidt volijverig, opdat zij naar haar vermogen Hemelse Vormen en Beelden zal kunnen voortbrengen, zoals men die aanschouwt in mensen, dieren, vogels en wormen, zowel als in het gewas, dat op de aarde groeit en dat alles zo bovenmatig kunstig is geschapen, want de natuur wil gaarne haar nietswaardigheid verliezen, opdat de Hemelse vorm in heilige kracht kan worden geboren. Deze vruchten zijn niet dood, hard, zuur of wrang, zij verrotten niet en worden niet onwelriekend in deze wereld, neen, zij rijpen in heilige, Goddelijke Kracht. Hun samenvoeging is uit de Goddelijke Kracht, uit de Goddelijke Rijkdom, een spijze van de heilige Engelen. Wanneer de diepe val van de mens het niet onmogelijk had gemaakt, zou hij in deze wereld ook op deze zelfde wijze aan de dis genood zijn en van deze vruchten hebben gegeten, zoals zij hem in ‘t Paradijs zijn aangeboden; maar de boze lust en de zucht des duivels, die de krachten infecteert waaruit Adam is voortgekomen en ze bederft, bracht de mens in verzoeking van het boze en van het goede te eten, waarover ik hierna duidelijk zal schrijven en hetgeen ik ook bewijzen zal.
[10] Over de schepping der Engelen.
[11] De Geest toont aan en bewijst helder en duidelijk, dat vóór de schepping der Engelen het Goddelijke Wezen met Zijn Werkingen en Zijn Wasdom van eeuwigheid af bestaan heeft en dat God ook aandeel heeft in de schepping der Engelen, dat Hij er voor die tijd dus was, dat Hij er nu is en dat Hij in alle eeuwigheid zal bestaan. De ruimte in het heelal, daarbij de hemel, die wij met onze ogen zien, zowel als de plaats, waar de aarde en de sterren zijn, alsmede de ruimte, tussen de hemellichamen, hebben een vorm gehad, zoals zij nog heden boven de hemelen, in de goddelijke praal en pracht hebben. Zij is echter het rijk geworden van de grootvorst Lucifer, toen de Engelen geschapen werden.
[12] Er is ook een andere verklaring, nml. dat hij (Lucifer) uitgestoten werd in het allerbuitenste, hetwelk ook het alleruitwendigste is. Hij heeft in zijn trotse opstandigheid in zijn koninkrijk de krachten, waaruit hij is voortgekomen, ontstoken en brandende gemaakt. Hij heeft bedoeld zich boven de Zoon Gods te verheffen en groter en lichter te zijn dan hij; maar hij is een dwaas geworden, daarom kon hij in deze toestand niet bestaan in God, waarop toen de schepping dezer wereld gevolgd is.
[13] Ten slotte zal deze wereld toch weder te bestemder tijd door God zó worden als ze was voor de schepping der Engelen; en Lucifer zal een hel, grafgewelf of woonplaats toegewezen worden in deze wereld en eeuwig in zijn zelf veroorzaakte ellende blijven; het zal zijn als een woestijn, een woning der schande, als een donker dal, een hel vol geheimzinnigheid. Merk nu op: God heeft de heilige Engelen allen in één keer geschapen, niet uit een vreemde stof, maar uit Zichzelf, uit Zijn eigen Kracht en Wijsheid. De filosofen hebben gemeend, dat God de Engelen geschapen heeft uit het Licht; maar zij hebben zich vergist; zij zijn niet alleen uit het Licht gemaakt, maar uit alle Krachten van God.
[14] Zoals ik hiervoor al heb opgemerkt, er zijn in Gods Wezen twee ver­schillende dingen te onderscheiden: ten eerste de Kracht, beter gezegd alle Krachten van God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest; deze zijn lieflijk, vreugdevol en zij zijn als één centrale kracht. Zoals in de lucht de kracht van alle sterren heerst, zo is het ook met de Krachten die in Hem zijn, alleen: iedere Kracht, die in God aanwezig is, openbaart zich afzonderlijk in zijn speciale werking. Iedere Kracht heeft zijn eigen geluid en dit weerklinkt naar zijn eigen aard; het Hemelse Rijk der Vreugden hoort men er in weerklinken. Uit deze Goddelijke Krachten zijn alle Engelen geschapen, d.w.z. uit het lichaam der natuur. Nu zoudt ge kunnen vragen: Hoe zijn ze geschapen of geboren, of hoe is hun verschijningsvorm? Ja, wanneer ik een Engelentong zou hebben en gij het verstand van een Engel, zo zouden wij hierover schoon kunnen spreken, maar de geest ziet het, en dat kan de tong niet uitspreken; ik kan geen andere taal spreken dan de taal van deze wereld. Maar wanneer de Heilige Geest in u is, zal uw ziel het verstaan. Ziet, de heilige Drievuldig­heid heeft uit zichzelf een Lichaam of Beeld gevormd, als een kleine God er uitziende. Dit Beeld of Lichaam ziet er ongeveer uit als de mens. In God is geen begin en geen einde; de Engelen echter hebben een begin en een einde; maar niet merkbaar of begrijpelijk, want een Engel kan nu eens groot, dan weer klein zijn; hun snelle verandering gaat even snel als de gedachten van de mensen. Alle hoedanigheden en krachten zijn in een Engel aanwezig, evenals ze in de Godheid aanwezig zijn. Nu moet ge het volgende goed verstaan. Zij zijn gemaakt uit de Krachten Gods, daaruit zijn hun verschijningsvormen tezamen gevoegd. Zie­hier een voorbeeld. Uit de zon en de sterren ontstaan de elementen, en deze scheppen een levende Geest in de aarde, en de sterren blijven in hun baan en de geest ontvangt de eigenschap der sterren. Nu is echter de geest, naar zijn samenstelling iets buitengewoons en hij heeft een substantie als alle sterren, en de sterren zijn en blijven ook iets bijzonders, een ieder voor zich. Maar toch heerst de eigenschap der sterren in de geest: de geest kan en mag zich verheffen, of ook het tegenovergestelde kan het geval zijn; hij leeft onder de invloeden der sterren, het mag zo zijn, maar toch heeft hij de eigenschap der sterren tot zijn eigendom gemaakt, al had hij ze ook oorspronkelijk van de sterren. Evenzo als de moeder, die het zaad in zich heeft; omdat ze het in zich heeft en om­dat het het zaad is, zo is het van de moeder; wanneer echter een kind daaruit geboren wordt, is het niet meer van de moeder, maar van het kind. En hoewel het kind woont in het huis van de moeder en de moeder het met haar voedsel spijzigt en het kind ook zonder de moeder niet zou kunnen leven, toch zijn de geest en het lichaam dat uit het zaad der moeder gegroeid is, het eigendom van het kind en het kind behoudt het recht op zijn eigen lichaam. Zo is het ook met de Engelen: zij zijn ook allen uit het Goddelijk Zaad voortgekomen, maar een ieder van hen heeft een eigen lichaam, dat hen toebehoort, en ofschoon ze in God wonen en eten van de vruchten hunner moeder, uit wie ze geboren zijn, zo is toch hun lichaam hun eigendom. Maar de Eigenschap buiten hen en buiten hun lichaam, als het ware te vergelijken met hun moeder, waaruit ze geboren zijn, deze Eigenschap is niet van hen, evenzo als de moeder niet het eigendom is van het kind; en ook de spijze van de moeder is niet het eigendom van het kind, maar de moeder geeft het hem uit liefde, omdat zij het kind gebaard heeft. Zij mag het kind ook uit haar huis verstoten, als het haar niet gehoorzamen wil; ze mag hem ook de spijs onthouden, hetgeen Lucifer ook overkomen is. Alzo mag God Zijn Goddelijke Kracht, die buiten de Engelen om bestaat, ook aan hun onttrekken, wanneer zij zich tegen Hem verzetten. Wanneer dit echter gebeurt, moet een geest ver­smachten en vergaan, evenals wanneer aan een mens de lucht, die zijn moeder is, wordt onttrokken, dan moet hij sterven. Alzo kunnen ook de Engelen zonder hun moeder niet leven.
«« 4 / 27 »»