Een blik in de wereld van de natuurgeesten.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)

«« 114 / 263 »»
[1] IK zeg: "Kijk, Ik heb deze lichtende kogel uit het diepe binnenland van Afrika hier naartoe laten halen om daarmee zeg maar zonder wonderen, meer langs een voor jullie tot nu toe nog onbekende, natuurlijke weg, de wereld van de natuurgeesten te ontsluiten!
[2] Het licht van deze steen heeft de eigenschap zodanig in te werken op de levenszenuwen boven de maagholte, dat de ziel bij langer inwerken van dit licht haar gezichtsvermogen daarheen verplaatst, waardoor zij zelfs de meest verborgen dingen begint te zien. Jullie waarneming zal zich nu geheel daarheen verplaatsen en jullie zullen daardoor met gesloten ogen beter zien dan nu met je ogen wijd open.
[3] Voor sommige mensen heeft ook de maan een dergelijke uitwerking, nooit echter in zo'n hoge en sterke mate als het licht van deze steen. Sluit nu je ogen en overtuig je of je met je maagholte niet beter ziet dan met je ogen!"
[4] Na deze woorden van Mij sloten allen de ogen en hun verwondering kende geen grenzen over het zeer scherpe gezichtsvermogen van de ziel door de maagholte.
[5] Alleen MATHAËL en zijn vier metgezellen zeiden: "Dit wonderlijke zien is ons volstrekt niet vreemd; want op deze wijze zagen wij vaak de merkwaardigste dingen en liepen wij vaak over plaatsen waar in de natuurlijke waaktoestand geen sterveling langs zou kunnen komen zonder een gruwelijke val te maken en wij zagen daarbij de gehele lucht alsook het water van de zeeën en meren, rivieren en beken steeds wemelen van allerlei wonderlijke vormen en vreemd uitziende larfjes, die zich sneller of langzamer in de lucht in alle windrichtingen voortbewogen; ook zweefden zij op en neer, draaiden nu eens langzaam dan weer vlug in kringen rond. Sommige zaten zogezegd als sneeuwvlokken op de aarde en kropen als het ware vlug in haar voren weg; sommige werden als dauw door de planten opgezogen, andere door de grond en nog enkele door allerlei gesteente.
[6] Degene die in de grond wegkropen en die door de planten en stenen opgezogen werden, kwamen niet meer te voorschijn; maar op plaatsen waar een boom of een plant of iets dierlijks lag te vergaan, ontstonden allerlei nieuwe maaksels die er aanvankelijk als een lichte, zacht glinsterende dam uitzagen en zich weldra met honderdduizenden verenigden en tot een reeds god herkenbare vorm samensmolten.
[7] Als de vorm eenmaal gereed was, duurde het niet lang of deze begon, alsof hij een soort eigen bewustzijn had, te bewegen en zich te gedragen als een hond die iets zoekt wat zijn speurneus ergens heeft geroken.
[8] Meestal zagen wij deze wezens naar de kudden schapen, geiten en runderen zweven. Als zij die bereikt hadden, bleven zij daar; gingen die dieren paren, waartoe zij die dieren erg schenen te prikkelen, dan werden zij door de parende dieren nogmaals als een soort dauw van het al wat dor geworden gras opgezogen en kwamen niet meer te voorschijn.
[9] Veel van zulke vormen haastten zich ook naar het water en zwommen licht glijdend een tijdlang over het oppervlak heen en weer. Sommige doken daarop vastberaden onder water, andere dromden wat meer samen tot een nevelige massa en doken pas dan onder wanneer zij tot een nieuwe vorm waren samengesmolten die niet zelden leek op een waterdier .
[10] Maar wat het wonderlijkste was, wij zagen dat zich nu voortdurend duizenden vreemd uitziende larfjes en figuurtjes uit het water verhieven die ongeveer leken op allerhande vliegende insecten en ook op kleine en grote vogels van alle mogelijke soorten en vormen. Zij hadden zonder meer goed gevormde vleugels, poten en andere ledematen; maar zij gebruikten die niet zoals vogels doen, maar het hing er allemaal bij, en zij zweefden meer als donsveertjes of sneeuwvlokken door de lucht. Alleen als er een zwerm werkelijke vogels in hun buurt kwam, zag je echte tekenen van leven aan deze nevelige figuren en vormen; zij trokken dan ook met de zwerm mee en werden daardoor in korte tijd als het ware verzwolgen.
[11] Maar uit de lucht zagen wij steeds een soort licht stof naar beneden vallen, soms meer, soms minder en vooral boven de watervlakten was het heel vaak zichtbaar.Als je dit stof beter bekeek, bleek het ook een vorm te hebben, die óf op heel kleine eitjes leek óf op ontzettend kleine waterdiertjes en dit stof werd ook meteen door het water opgenomen.
[12] O, als je er tijd voor zou hebben zou er nog zeer veel over te vertellen zijn! Maar, wat wij toen in onze ongelukkige toestand zagen, dat zien wij nu weer terwijl onze ogen echt gesloten zijn, en dit gezicht wekt weer de herinnering in ons op, die ons nu luid toeroept: ' Al deze dingen hebben jullie gedurende enige jaren iedere avond en iedere nacht gezien!' Af en toe zagen wij zelfs overdag, als het echt herfstachtig, somber weer was, dezelfde taferelen en wisten natuurlijk niet wat wij daarmee aan moesten; maar nu begrijpen wij het gelukkig, en wij weten wat daaruit voortkomt, waar het vandaan komt en wat het is! O Heer, U zij daarvoor alle eer, alle liefde, alle dank en alle aanbidding!"
«« 114 / 263 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.