De terechtwijzing van Judas.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)

«« 123 / 263 »»
[1] JUDAS Iskariot zegt: "Als het daarmee al zo gesteld is, moet ik mij toch kunnen uiten; de Heer heeft anderen toch altijd gelegenheid gegeven hun slechtheid en verkeerdheid te uiten. Als vreemden deze gunst kregen waarom moet mij die dan onthouden worden, terwijl ik toch bij jullie groep hoor en steeds vreugde en verdriet met jullie heb gedeeld?!"
[2] Dan zegt BARTHOLOMÉUS te langen leste: "Bij vreemden lag de zaak heel anders! Zij waren merendeels al van ouds her verkeerd opgevoed. Eigenlijk konden zij er niets aan doen dat zij slecht en verkeerd waren. Toen zij echter het heldere woord van de eeuwige waarheid vernamen, begon het in hen te borrelen en te koken en zij begonnen zich te ontdoen van het oude vuil en werden rein. Maar jij bevindt je al lang in het overvloedige, geestelijke licht der waarheid en je hebt voor de waarachtigheid daarvan vele levende bewijzen door woorden en allerlei wonderen! Maar dat verontrust je allemaal niet; jij zou het liefst zelf wonderen doen om daarmee voor jezelf, net als de Farizeeën in de tempel, zo veel mogelijk goud en zilver te verdienen. Jij hebt voor jezelf geen god nodig behalve een die je behoorlijk veel geld zou bezorgen, waarmee je dan op aarde ontzettend goed zou kunnen leven en waarmee je uiteindelijk, zonder enige rekening te houden met de hier gehoorde levenswaarheden uit God, gewoonweg tot stervens toe zou kunnen zondigen!
[3] En bij die mentaliteit van jou heeft het geen zin je innerlijk bloot te leggen, want het kan jou niet verbeteren en ons biedt het geen mogelijkheid jou te veranderen door met woorden of daden een nieuw hart in je te scheppen.
[4] Als het almachtige woord van de Heer je echter niet kan veranderen, wat kunnen wij mensen daar dan nog aan toevoegen?! Ga liever naar je oude plaats terug en stoor ons verder niet met je onbeduidende gepraat! - Ik heb gezegd!"
[5] Na deze harde terechtwijzing wilde Judas Iskariot weliswaar nog iets zeggen, maar CORNELIUS zei tegen hem: "Doe jij je mond alleen dan weer open als iemand je dat vraagt; zwijg anders en stoor de Heer niet bij Zijn werk! Wil je echter toch met alle geweld wat zeggen, ga dan zo ver mogelijk het dichtbijzijnde bos in en praat daar met de bomen en struiken; zij zullen je geen weerwoord geven dat je zou kunnen ergeren en uiteindelijk zelfs diep zou kunnen beledigen! Of loop naar beneden naar de zee en spreek daar met de vissen; die zullen je ook niet tegenspreken! Want van datgene, wat hier gesproken wordt en wat hier gebeurt, begrijp jij toch zo goed als niets; en je gemelijke domheid en je daaruit steeds opnieuw opkomende egoïsme en hebzucht stoort ons in de voor ons zo noodzakelijke, diepere beschouwingen van de grote levenswaarheden uit God, de Heer over alles!"
[6] Na deze woorden verdwijnt Judas Iskariot helemaal naar de achtergrond en zegt geen woord meer; want voor Cornelius had hij een groot respect, omdat hij diens ijver en gevoelens voor Mij en Mijn leer maar al te goed kende.
[7] Toen daardoor de rust weer hersteld was, zei IK tegen allen: "Wie heeft, zal steeds nog meer gegeven worden; wie echter niet heeft, zal ook ontnomen worden wat hij eventueel had!
[8] Jullie hebben je nu zelf ervan overtuigd welk kwaad de hang naar wereldse dingen en de hebzucht met zich meebrengt; behoed daarom jullie harten zo zorgvuldig mogelijk daarvoor! Want een hebzuchtig hart kan onmogelijk iets van de geestelijke dingen begrijpen en kan ook niet en nooit volledig zover komen en dus meer verlicht worden, dat hij begrijpt wat tot zijn heil dient.
[9] Hoewel jullie allemaal pas een gering aantal dagen bij Mij zijn, hebben jullie nu al moeilijke zaken begrepen; die leerling is echter nu al bijna een half jaar bij Mij en was oog en oorgetuige van alle mogelijke wonderen en lessen, en toch begrijpt hij de waarheid niet! De oorzaak daarvan ligt in zijn grote geldzucht, en dat komt omdat hij zeer lui en traag is.
[10] Een mens die echt vlijtig is, verdient dagelijks gemakkelijk zo veel als hij nodig heeft en nog het nodige extra, dat hem op zijn oude dag goed van pas zal komen; en ook al zou hij niets hebben kunnen sparen omdat hij het meerdere graag aan de armen en behoeftigen gaf, dan zal voor zijn oude dag toch gezorgd zijn.
[11] Maar een lui mens houdt van het nietsdoen en wil een goed leventje leiden op kosten van zijn vlijtige medemensen; hij wordt daarvoor een leugenaar, een bedrieger, een dief, om maar zoveel schatten bij elkaar te graaien dat hij als een koning zou kunnen leven.
[12] Door die hebzucht verduistert hij zijn ziel echter dermate, dat zij helemaal niets meer van iets zuiver geestelijks begrijpen kan; en ook al wordt zij door het hoogste en zuiverste geestelijke licht bestraald, dan verandert zij dat meteen in haar zelfzuchtige, grofstoffelijke geaardheid en daarom ziet zij ook dat weer als iets stoffelijks.
[13] Hoe het geestelijke zich in materie verandert, hebben jullie gezien bij het ontstaan van deze ezelin die nu hier voor jullie graast en Ik behoef jullie daarover verder niet nog meer uit te leggen. Want wie van jullie dat begrepen heeft, heeft het meteen zonder moeite begrepen; wie het echter niet meteen zonder moeite heeft begrepen, zal dat ook nog lang niet volledig begrijpen en op deze wereld al helemaal niet!
[14] Vraag jullie allen dus zelf af, hoe het staat met jullie begrip! Wie het heeft, heeft het; wie het echter niet heeft, zal het ook nog lang niet hebben. Wiens ziel geestelijk is, kan het geestelijke ook gemakkelijk begrijpen; wiens ziel echter aan de materie hangt, kan dit zeer reine geestelijke ook onmogelijk begrijpen!"
«« 123 / 263 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.