Het door de dood scheiden van ziel en lichaam.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)

«« 128 / 263 »»
[1] Daarop begon MATHAËL te spreken en hij zei het volgende: "Beste vrienden en broeders, ik weet niet hoe het kwam dat ik van kinds af aan zo nu en dan reeds geesten kon zien en zelfs met hen kon spreken. Het was echter wel een belangrijke reden waarom ik eigenlijk binnen de muren van de tempel trad; want men vertelde mij dat de geesten, die al vaak erg lastig voor mij geworden waren, daarbinnen geen macht meer over mij zouden hebben, en dat ik ze daarna ook niet meer zou zien, Wel, dat was juist en geheelovereenkomstig de waarheid, want nadat ik de gezegende tempelkleding had aangetrokken, zag ik geen enkele geest meer! Hoe en waardoor dat kwam zou ik niet weten, maar het is absoluut waar en juist.
[2] Hoewel ik echter door de muren en de kleding van de tempel van deze plaag bevrijd was, zagen de geesten toch kans zich op een andere manier te wreken. Mijn latere, verschrikkelijke bezetenheid was beslist het treurige gevolg daarvan! Het verdere van die betreurenswaardige toestand van mij is bekend en ik hoef daar geen woorden meer aan te verspillen. Maar uit die tijd waarin ik geesten zag, herinner ik mij nog heel veel en wanneer ik hier nu enige voorbeelden geef ten bate van al mijn huidige vrienden en broeders, vertrouw ik er op dat ik hun in ieder geval bij deze gelegenheid ook een kleine dienst bewijs.
[3] Toen ik pas zeven of misschien ook wel acht jaar oud was, stierven er plotseling vijf mensen tengevolge van een op pest lijkende epidemie; het waren de vrouw van de buurman, twee van de oudste dochters en twee dienstmaagden die eigenlijk heel gezond waren.
[4] Het merkwaardige aan deze vreemde epidemie was, dat er alleen maar volwassen en volkomen kerngezonde maagden en vrouwen stierven. Toen echter in het huis van de buurman de vrouw ziek werd, terwijl de dag ervoor reeds de twee dochters en de twee dienstmaagden gestorven waren, kwam de buurman helemaal wanhopig van verdriet bij ons en smeekte ons hem bij te staan en indien mogelijk zijn vrouw van de dood te redden. Mijn vader, die in de omgeving van Jeruzalem een mooi huis bezat en daar meestal woonde, was namelijk in noodgevallen ook geneesheer, en daarom was het des te meer een soort plicht voor hem aan de oproep van de ongelukkige buurman gevolg te geven. Dat ik niet thuis mocht blijven ligt voor de hand, omdat ik mijn vader vaak uitstekende geneesmiddelen kon aanraden die mijn geesten mij niet zelden heel openhartig lieten weten.
[5] Mijn vader vertrouwde er op dat ik in het huis van de buurman geesten zou ontmoeten die mij voor de genezing van de doodzieke buurvrouw ie s zouden meedelen en zo werd ik dus, of ik wilde of niet, meegenomen. Mijn vader had zich ook niet vergist; ik zag werkelijk een aantal geesten stellig goede en slechte door elkaar -.Maar met het aanraden van een of ander geneesmiddel liep het ditmaal anders; want een grote geest die een lichtgrijs, plooiend gewaad droeg, zei tegen mij, toen Ik hem op wens van mijn vader naar een geneesmiddel vroeg: 'Kijk eens naar de stervende! Haar ziel stijgt reeds op uit haar borstkuil, de plaats waar de ziel het lichaam gewoonlijk verlaat!"
[6] Ik keek nu beter naar de stervende. Uit de borstkuil verhief zich een soort witte nevel, deze breidde zich steeds meer over de borstkuil uit en werd ook steeds dichter; maar van een of andere menselijke vorm merkte ik lange tijd niets. Toen Ik dat zo wat zorgelijk bekeek, zei de lichtgrijze, grote geest tegen mij: 'Let maar eens op hoe een ziel haar aardse woning voor altijd en eeuwig verlaat!. Maar ik zei: Waarom heeft deze scheidende ziel dan geen gestalte, terwijl jullie, die ook pure zielen zijn, toch heel gewone mensengestalten hebben?' De geest antwoordde: 'Wacht nog maar even; pas als de ziel helemaal uit het lichaam is, zal zij alles wel netjes bij elkaar rapen en er dan ook mooi en vriendelijk uitzien!'
[7] Terwijl ik die nevel zich steeds meer zag uitbreiden en verdichten boven de borstkuil van de zieke, leefde het lichaam nog steeds en steunde zo nu en dan als van iemand die door een nare droom wordt geplaagd. Na ongeveer het vierde deel van een Romeins uur zweefde de nevel ter grootte van een twaalfjarig meisje ongeveer twee handbreedten hoog boven het lichaam van de stervende vrouw, en was met haar borstkuil alleen nog door een vingerdikke nevelkolom verbonden. De kolom had een roodachtige kleur, werd nu eens langer en dan weer korter; maar na iedere keer langer en weer korter worden, werd de nevelkolom dunner en het lichaam vertrok zichtbaar van pijn tijdens het langer worden.
[8] Na ongeveer twee uur volgens de Romeinse tijd raakte de nevelkolom helemaal vrij van de borstkuil en het onderste deel zag er uit als een gewas met zeer veel wortelvezels. Maar op het ogenblik dat de nevelkolom loskwam van de borstkuil zag ik twee verschijnselen. Het eerste bestond uit het volledig dood gaan van het lichaam, en het andere was dat de gehele, witte, nevelachtige massa in een oogwenk veranderde in de mij maar al te bekende vrouw van de buurman. Meteen omhulde zij zich met een wit, geplooid hemd, groette de rondom aanwezige, vriendelijke geesten, vroeg echter ook meteen duidelijk waar zij nu was en wat er met haar gebeurd was; ook toonde zij zich direkt erg verbaasd over de mooie omgeving waarin zij zich nu bevond.
[9] Maar van de omgeving nam ik zelf totaal niets waar. Ik vroeg daarom aan mijn grote lichtgrijze geest, waar die mooie omgeving dan te zien was. Toen zei de geest: 'Die kun jij vanuit je lichaam niet zien, want dat is slechts een produkt van de levensfantasie van de gestorvene en zal pas langzamerhand in een grotere en meer degelijke werkelijkheid overgaan!' Met deze woorden werd ik afgescheept en de geest sprak daarna in een mij geheel onbegrijpelijke taal. Hij moet echter iets heel prettigs tegen de nu vrije ziel gezegd hebben, omdat haar gezicht daarna zo blij werd.
[10] Het wam mij echter merkwaardig voor dat de ziel, die nu vrij was, zich helemaal niet meer scheen te bekommeren over wat er met haar vroegere lichaam gebeurd was; zij onderhield zich zichtbaar heel aangenaam met de geesten, maar dit alles in een voor mij volkomen vreemde taal. Na verloop van tijd werden ook de beide gestorven dochters en de beide dienstmaagden bij haar gebracht. En zij begroetten hun vroegere moeder en meesteres heel vriendelijk, -maar niet alsof de eerste twee haar dochters en de andere twee haar vroegere dienstmaagden zouden zijn geweest, maar als echte, ware, goede vriendinnen en zusters, en dat deden zij in een voor mij vreemde en totaal onbegrijpelijke taal. Maar geen van hen scheen zich in het minst om haar vroeger toch zeker zeer in ere gehouden lichaam te bekommeren; ook schenen zij niemand van ons stervelingen te zien.
[11] Merkwaardig was het dat de ziel van de zojuist gestorven vrouw meteen na het verlaten van het lichaam wél nog helemaal in het Hebreeuws haar vreugde over het zien van de mooie omgeving te kennen gaf, maar zich, toen zij zich in zekere zin meer geconcentreerd en verdicht had. bediende van een taal die volgens mijn geringe kennis nu op de hele aarde en onder al haar stervelingen hoogstwaarschijnlijk nergens voorkomt.
[12] Ik richtte mij daarom weer tot mijn lichtgrijze geest en vroeg hem: 'Waarover gaat het, wat die vijf die zojuist in jullie rijk zijn aangekomen, nu met elkaar bespreken en welke taal is dat?'
[13] De geest antwoordde: 'Wat ben jij toch een nieuwsgierige jongen! Zij spreken juist vanwege jou deze speciale geestentaal, omdat zij niet door jou verstaan willen worden; want zij weten en voelen precies dat jij hier bent als iemand die vanuit zijn lichaam de geesten kan zien en met hen kan spreken als een Birmaan in Groot Indië. Zij weten en voelen ook dat hun lichamen nog hier zijn; maar daar bekommeren zij zich net zo min nog over als jij over een oude mantel die je totaal verscheurd hebt weggegooid. Je zou hun nu alle wereldrijken kunnen aanbieden met daarbij uitzicht op een duizend jaar lang leven vol gezondheid, dan zouden zij toch nooit meer in hun lichaam terugkeren! Maar dat waarover zij met elkaar spreken, zou je niet begrijpen ook al zou het in jouw taal gebeuren; want zij zien nu juist in deze tijd dat de grote Beloofde zich reeds als mens, ook al is het nog pas als een teer kind, in de stoffelijke wereld bevindt. Als jij een man bent, zul je Hem in Galiléa herkennen.'
[14] Dat was het hele commentaar wat de lichtgrijze geest mij heel voorkomend en vriendelijk gaf. Het was beslist een heel gedenkwaardige verschijning die ik toen als knaap net zo waar en echt gezien heb als ik jullie nu allemaal zie; en het bewijs ervan dat de geest mij geen onwaarheid vertelde, is dat ik nu U, o Heer, werkelijk in Galiléa heb gevonden zoals de lichtgrijze geest mij heeft voorspeld.
[15] Ik zou nu graag alleen een beetje meer toegelicht hebben, waarom de ziel op het moment van het scheiden als een nevel opstijgt uit de borstkuil en waarom niet meteen als een herkenbare mensenvorm. - Heer, liefdevolle, alwijze Mees ter van al het leven, zou U ons dat willen uitleggen?"
«« 128 / 263 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.