Mathaël's belevenis onderweg naar de stervende vader van Lazarus.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)

«« 134 / 263 »»
[1] MATHAËL zegt: "Heer, mag ik daarbij ook dat vreemde natuurverschijnsel vermelden dat ik en mijn vader in het oosten hebben gezien toen wij omstreeks middernacht naar Bethanië gingen?"
[2] IK zeg: "Natuurlijk; want dat heeft heel veel te maken met de gebeurtenis die je zeventien jaar geleden in Bethanië hebt meegemaakt! Begin dus maar!"
[3] MATHAËL zegt: "Heer, ik zie dat niets in de gehele, oneindige scheppingssfeer U onbekend is! Voor U zou ik daarom de geschiedenis zeker niet hoeven te vertellen, maar terwille van de andere vrienden en broeders vertel ik zulke hogere dingen heel graag, vooral waar ik merk dat men het volste geloof aan mijn woorden hecht. Alles wat ik jullie nu zal vertellen, heeft weliswaar een zeer mystiek en fabelachtig karakter, maar dat neemt niet weg dat toch alles waar is wat je zult horen. Luister dus nogmaals aandachtig naar mij!
[4] Luister! Het gebeurde tegen het einde van de herfst. De toppen van de hoge bergen waren in nevels gehuld en een beslist niet vriendelijke noordenwind liet de dorre bladeren van de bomen door de lucht dwarrelen; alleen in het oosten waren nog een paar plaatsen waar de lieflijke sterren droevig naar de aarde leken te kijken. Ik en mijn vader, die een grote vriend van de natuur was, ook als deze onvriendelijke dingen deed, hadden dit natuurtafereel tot ongeveer middernacht in ons opgenomen. Toen wij echter aanstalten maakten het huis binnen te gaan en daarin onze legerstede op te zoeken, ontdekten wij iemand die met haastige stappen, met in zijn hand een lantaarn gemaakt van een schapeblaas, rechtstreeks op ons huis afkwam, en het duurde nog geen paar tellen of een tamelijk bedroefde, nog erg jonge man stond voor ons.
[5] Hij zag meteen dat mijn vader een geneesheer was en hij zei op weemoedige toon: 'Vriend en geneesheer! Ik kom uit Bethanië; mijn naam is Lazarus, ik ben de zoon van de oude Lazarus, die ik boven alles liefheb! Hij werd vandaag opeens heel erg ziek en het ziet er slecht met hem uit! Onze rabbi, die in noodgevallen ook zo'n beetje geneesheer is, weet echt niet meer hoe hij mijn vader kan helpen! Hij stuurde mij persoonlijk naar u toe omdat u een buitengewoon geneesheer moet zijn en zieken reeds in gevallen geholpen hebt, waarin geen andere dokter nog een geneesmiddel kon vinden. Kom en genees mijn vader, als dat nog mogelijk is!'
[6] Mijn vader zei daarop: ' Als een andere arts een zieke reeds tot aan de dood heeft gebracht, dan moet iemand zoals ik weer een wonder verrichten! Daar zou ik het ook wel mee eens zijn als dat maar meteen overal mogelijk was! Ik zal met mijn enige zoon, die hier bij mij staat, en die mij moet begeleiden omdat hij de gave bezit geesten te zien en in geval van nood zelfs met hen te spreken, dan nu maar met je meegaan en zien wat er mogelijkerwijs aan gedaan kan worden. Als je echter een paar muildieren meegenomen zou hebben, die jou vlugger hierheen en ons nu sneller naar hem toe gebracht zouden hebben, dan zou een genezing gemakkelijker geweest zijn. Maar mochten zich bij hem nu reeds de hippocratische doodstekenen vertonen, dan is genezen niet meer mogelijk; want tegen de macht van de dood is geen kruid gewassen, niet op de Alpen en nog minder in een of andere tuin.
[7] Lazarus, de bode, was door deze mededeling wel gerustgesteld, maar het speet hem erg dat hij geen muilezels had meegenomen. Wij gingen nu echter toch haastig op pad, want als we flink doorliepen, hadden we precies een uur nodig om er te komen.
[8] Terwijl wij in gedachten verzonken zwijgend onze weg gingen, verdwenen de nevels in het oosten geheel, en het werd lichter en lichter, -na ongeveer een kwartier werd het zelfs zo licht als ongeveer een half uur voor zonsopgang. Dat wekte onze belangstelling dermate, dat wij ondanks alle haast toch moesten blijven staan om te zien waar dit vreemde lichter en lichter worden toch wel vandaan kwam.
[9] Tenslotte werd het echter helemaal dag en boven de oostelijke horizon verhief zich werkelijk een zon, maar met een veel grotere snelheid dan de normale of -zoals men pleegt te zeggen -de alledaagse. Maar bij dit snel opstijgende lichtverschijnsel kwam het onderste, oostelijke eind, ofwel de oostelijke rand, maar niet te voorschijn.
[10] Het lichtverschijnsel groeide aan tot een lichtzuil, die in enkele ogenblikken zijn top tot aan het zenit omhoog schoof en weldra zo'n licht en warmte verspreidde dat wij genoodzaakt waren onder een nog tamelijk dicht bebladerde vijgeboom te gaan staan om niet verblind te worden door het licht en niet te vergaan van de hitte. Maar al gauw werd deze lichtzuil weer dunner en dunner en het licht verdween, met daarbij de grote, door deze lichtzuil veroorzaakte warmte.
[11] Na ongeveer een klein kwartier was het lichtverschijnsel weg, maar ook ons gezichtsvermogen, want toen dit licht helemaal verdween, werd het zo aardedonker en was ons gezichtsvermogen zodanig verzwakt, dat wij niet eens de lantaarn van onze boodschapper goed konden waarnemen.
[12] Pas na enige minuten begonnen onze ogen weer het hoogstnodige te zien en wij zagen bij het zwakke licht van onze lantaarn weer met enige moeite de weg die wij moesten volgen. Het hele gebeuren kostte ons echter toch ruim een half uur en mijn vader vroeg mij meteen of ik bij dit lichtverschijnsel soms ook geesten had gezien.
[13] En ik antwoordde hem geheel naar waarheid: 'In het licht, waarnaar ik door de enorme lichtsterkte toch al veel minder kon kijken dan naar de middagzon, was niets te ontdekken, maar wel beneden bij ons op de grond. Daar vertoonden zich voor mij zo half en half een aantal gestalten, -maar die gingen allen alsof ze grote haast hadden naar het westen; hun beweging was derhalve overeenkomstig die van het lichtverschijnsel. Slechts één geestgestalte die erg dicht bij ons kwam, was helemaal zichtbaar. Hij had een ernstig uiterlijk als van een oude man en scheen erg genoten te hebben van het lichtverschijnsel. Maar toen het hemelse lichtfenomeen begon te verdwijnen, verdween ook de geestgestalte snel en wel, naar het mij voorkwam, ook naar het westen, maar wat meer in de richting van Bethanië! ' Meer zag ik niet en daarom kon ik mijn vader ook niets meer vertellen.
[14] Onze gids verwonderde zich over mij en mijn gave als ziener en geloofde wat ik verteld had, want hij dacht dat mijn fantasie en verbeeldingkracht onmogelijk zo'n dichterlijke hoogte bereikt konden hebben dat ik daardoor zoiets zo maar uit mijn mouw zou kunnen schudden. Daarin had hij dan ook helemaal gelijk, want vindingrijk ben ik nog nooit geweest en als knaap en jongeling bezat ik vrijwel geen fantasie of ook maar enige verbeelding, wel had ik zeer veel talent voor het Ieren van vreemde talen.
[15] Onder deze weinig zeggende beschouwingen kwamen wij eindelijk in Bethanië en daar in het voorname huis van Lazarus, waar wij de zieke juist aantroffen tijdens zijn laatste krampachtige zuchten, waarvan men zegt dat daar geen kruid meer tegen gewassen is.
[16] Het bed werd omringd door twee wenende, overigens zeer lieftallige dochters van de stervende en nog een aantal tantes en nichten, die snikten en weenden zoals het bij zulke gelegenheden altijd gebruikelijk is. Onze gids, als zoon des huizes, weende ook mee en vergat van louter droefenis mijn vader te vragen of er nog iets aan te doen was of niet.
[17] Alleen de kleine rabbi kwam naar mijn vader toe en vroeg of er soms toch nog iets gedaan kon worden om de oude man, ook al was het maar voor even, bij bewustzijn te brengen. Mijn vader antwoordde niet meteen op die vraag maar vroeg mij heel zachtjes hoe het er met de oude man voorstond en of de ziel zich soms al uit het lichaam begon terug te trekken en op begon te stijgen.
[18] Maar ik vertelde heel argeloos aan mijn vader wat ik zag: 'De ziel zweeft reeds in z'n geheel op halve manshoogte horizontaal boven het lichaam en is met het lichaam alleen nog door een haardunne lichtdraad verbonden, wat volgens onze opgedane ervaringen waarschijnlijk geen zestig tellen meer zal duren; die zal direkt breken. Het is echter merkwaardig om te zien hoe de enorme lichtzuil die wij in de grote natuur met onze natuurlijke ogen zagen, zich hier weer vertoont boven het hoofd van de ziel, daarbij dezelfde lichtkracht heeft en ook een zeer weldadige warmte uitstraalt. De ziel wendt haar ogen niet af van de lichtzuil en schijnt daar veel welbehagen in te vinden."
«« 134 / 263 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.