De Heer zendt een bode naar de Nubische karavaan.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)

«« 180 / 263 »»
[1] MARKUS vraagt Mij met een opgewekt gezicht: "Heer, U Alwetende! Hoeveel personen telt de karavaan?"
[2] IK zeg: "Zij bestaat uit precies zeventig koppen, waaronder zich net als bij hun gevluchte voorouders vierendertig vrouwen en zesendertig mannen bevinden. De ene zonder vrouw is de ziener, en de andere zonder vrouw is zijn dienaar!
[3] Kijk, zo gingen ongeveer duizend jaar geleden deze zwarten op de vlucht en de oorzaak daarvan was een hervorming van de wetten, die zeker ten tijde van Mozes niet meer helemaal overeenstemden met die van voor de zondvloed! De oude leider die op de vlucht ging, wilde de oude zeden en gewoonten weer nieuw leven inblazen. Hij stootte daarbij echter alleen maar op vijanden, die hem samen met zijn aanhang verschrikkelijk, begonnen te vervolgen, zodat hem tenslotte niets anders overbleef dan te vluchten voor de blinde, fanatieke overmacht van zoveel vijanden.
[4] Die vlucht was dus een profetisch voorteken voor het ontvangen van een hoger licht en was dan ook ten tijde van Mozes voor de betere nakomelingen van Kaïn een teken, dat in deze tijd ook voor hen een licht der verlossing zou opgaan. De zwarten zullen weliswaar niet net als de kinderen van Abraham de oude bron van Jacob helemaal bereiken, maar als zij daarnaar verlangen, zullen zij het heerlijke water daarvan toch te drinken krijgen.
[5] En nu moet er een bode aangewezen worden, die de taal van Opper-Egypte machtig is! In het kamp van Julius bevindt zich een kommandant van de wacht; laat die hier bij Mij komen, opdat Ik hem kan vertellen waaraan hij de leider direkt kan herkennen en wat hij tegen hem moet zeggen!"
[6] Julius stond snel zelf van tafel op en haastte zich naar het kamp, riep de kommandant van de wacht en bracht hem meteen bij Mij.
[7] Toen deze, een ROMEIN in hart en nieren, bij Mij kwam, zei hij: "Allerhoogste Zoon van de zeer verheven Zeus! Wat gebiedt U mij dat ik doen moet? Ik ben weliswaar hoogst onwaardig om van U een opdracht te ontvangen -de Zoon van de hoogste God beveelt slechts de goden die onder hem staan, en die de vorsten der aarde, en die hun hoogste veldheren, en die dan pas hun oversten en hoofdmannen, en die dan pas hun slaven, die wij de hoge eer hebben te zijn -; maar U, Allerhoogste, wilt hier een uitzondering maken en daarom vraag ik U om Uw heilige bevelen!"
[8] IK zeg: "Laat maar, laat maar, Mijn beste vriend! Je bent weliswaar nog een Romein in hart en nieren, maar trouw en eerlijk volgens je geloof en je stand. Je hebt langere tijd in Egypte doorgebracht, je hebt geleerd het Oud-Egyptisch te verstaan en te spreken en je moet nu Mijn bode zijn in de streek van Caesarea Philippi. Je bent een goed ruiter en zult te paard snel te bestemder plaats zijn.
[9] Dicht bij de afgebrande stad zul je een karavaan van zeventig zwarte mensen tegenkomen; vooraan op twee wit beklede kamelen rijden rechts de aanvoerder en links zijn dienaar. De aanvoerder zal je reeds van verre begroeten. Hij is helemaal in het wit gekleed, maar zijn gezicht zul je pikzwart vinden. En ook zijn handen en zijn voeten; maar in zijn hart ziet het er veellichter uit dan op de huid van zijn lichaam. Zeg tegen hem: 'U heeft het doel van uw inspanning bereikt, volg mij! Binnen enkele ogenblikken zult u voor het aangezicht staan van Degene die u, na de visioenen die u zevenmaal kreeg, zocht! ,
[10] Zeg dat tegen hem in het Oud-Egyptisch, dat je goed beheerst! Ga nu, zadel je dier en vertrek dan snel; waar de hoofdwegen elkaar kruisen, zul je hen ontmoeten!"
[11] Toen de KOMMANDANT van de wacht dat van Mij gehoord had, boog hij diep en zei: "Uitgezonderd voor goden, buigt een Romeins veteraan nooit, maar U alleen komt alle verering en aanbidding toe! En nu het bevel uitgevoerd!"
[12] Vlug ging de reeds grijs geworden krijgsman op weg, zat ook meteen al in volle wapenrusting op zijn Arabische paard en galoppeerde pijlsnel naar de aangegeven plaats. Een stofwolk in de verte was in zekere zin een betrouwbaar teken dat de grote karavaan de aangeduide plaats naderde. Onze bode was binnen enkele ogenblikken ter plekke en wachtte nog een kwartier op de definitieve aankomst van de grote karavaan. Wij konden deze zien als wij om de hoek van het huis keken, want het was tot daar nog geen half uur gaans.
[13] Toen de aanvoerder bij de kommandant van de wacht kwam, die tot de tanden bewapend was, hield deze hem tegen en vroeg hem eerst volgens Romeins oorlogsgebruik, waarheen hij van plan was te gaan en wat hem in zijn vaderland tot deze reis had doen besluiten.
[14] De AANVOERDER bleef staan, keek de Romein recht in de ogen en zei op een zeer ernstig klinkende toon: "Romein! Wie gaf u opdracht hier op mij te wachten? Vandaag komen wij helemaal vanaf de grote zee hierheen en trokken door steppen en bossen. Van ver over zee uit Alexandria droegen ons de schepen; slechts vogels konden ons zien van Egypte tot hier! U bent de eerste mens die wij tijdens de gehele reis tegenkomen; hoe kon u weten dat wij hier zouden komen? Wie heeft u onze komst geopenbaard? Bent u een ziener? Maar u draagt wapens die meermalen in mensenbloed gedoopt zijn en daarom kunt u geen ziener zijn; want weet, er is een allereerst en allerhoogst goddelijk wezen boven al uw goden en boven alle mensen van welke huidskleur zij ook zijn mogen!
[15] Ik had zevenmaal hetzelfde visioen; in dit visioen zag ik steeds maar deze omgeving in een onbeschrijflijk licht. Een kleine groep mensen met witte en bruine huidskleur stonden reeds in dit grote licht en straalden zelf als zonnen. Maar temidden van deze lichtmensen stond er één, die meer licht uitstraalde dan honderdduizend zonnen! Al het licht kwam van hem; ja, ik had bij mijzelf het gevoel alsof de hele oneindigheid vol was van zijn onmetelijke licht! Maar hoe onbeschrijflijk helder zijn licht ook was, het deed toch geen pijn zoals bij ons het veel zwakkere licht van de zon dat doet.
[16] Aan het eind van het visioen, dat iedere keer hetzelfde was, hoorde ik steeds duidelijk zeggen: 'Ga daar heen, jij zwarte man, daar zal ook jouw nacht verlicht worden! ' Ik vertelde het aan al mijn zwarte broeders en zusters, en wij besloten helemaal vanuit Nouabia deze reis te ondernemen, en wij zijn nu reeds bijna drie maanden onderweg
[17] Ik wist waarheen wij moesten gaan, want mijn geest die mij al zeven jaar lang begeleidde, had mij verteld dat de plaats die ik in mijn visioen zag zich in Azië bevond en wel aan de kust van de grote zee. Vanaf de zee herkende ik de kust meteen als die, welke ik zevenmaal in mijn visioenen had gezien. Toen wij op de juiste plaats waren, gingen wij terstond aan land. Wij vonden ook meteen een weg, waarop wij tot hier zijn gegaan, - en daar komt u ons tegemoet! O zeg, wie heeft aan u verteld dat wij kwamen? O spreek! Ik vermoed iets groots!"
[18] De ROMEIN zegt: "U heeft het doel van uw moeizame reis bereikt! Volg mij! Binnen enkele ogenblikken zult u voor het aangezicht van Degene staan, die u overeenkomstig het visioen dat u zevenmaal heeft gehad, zoekt!"
[19] De aanvoerder beval meteen allen de Romein te volgen, want dit was kennelijk een bode van Degene die zij zochten.
[20] De Romein ging direkt voorop rijden en de hele karavaan volgde hem.
«« 180 / 263 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.