Oubratouvishar probeert zijn mensen van Jezus' goddelijkheid te overtuigen.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)

«« 196 / 263 »»
[1] OUBRATOUVISHAR zegt: "Denken jullie dan dat ik licht geloviger ben dan jullie? O, dan vergis je je deerlijk in mij! Hebben jullie dan niet gezien welke overtuigende bewijzen die prachtig mooie jongen, die kennelijk een geest uit de hemelen is, slechts na een zeer geringe wenk van die Heer heeft geleverd?"
[2] De TWINTIG zeggen: "Wij zagen wel van alles en vingen ook nu en dan een woord op, maar konden toch de betekenis daarvan niet ontdekken en nog minder enige samenhang, want deze tafel staat daarvoor te ver van de hoofdtafel!"
[3] Daarop zeggen de zojuist AANGEKOMENEN: "Wij kwamen echt op wat wonderlijke wijze pas op hetzelfde ogenblik bij deze tweede, voorheen leegstaande tafel aan toen jij je juist diep boog voor die heer en daarop naar ons toekwam, en wij kunnen daarom onmogelijk iets waargenomen hebben van alles wat er tussen jou en die gezien, dan zullen wij daaruit meteen opmaken waar wij aan toe zijn!"
[4] De AANVOERDER zegt: "Goed, luister dan nog een keer naar mij: Jullie kennen allen mijn laatste vondst in een kloof vol rolstenen. Die vondst wilde ik bij ons vertrek hierheen meenemen en in Memphis aan de overste ten geschenke geven, wat hij beslist erg op prijs gesteld zou hebben; maar in de haast vergat ik hem helemaal en ik dacht er pas later aan, en de vondst bleef daarom goed in linnen gewikkeld in mijn hut in een hoek, toegedekt met de schaal van een pompoen. Toen ik hier bewijzen vroeg voor en vanwege datgene waarvoor jullie die nu ook van mij verlangen, herinnerde die aanvallige jongeling mij aan mijn vondst die ik thuis vergeten had en hij zei mij precies waar en wanneer ik de prachtige steen gevonden had, waar ik hem in de hut verstopt had en wie ik hem ten geschenke wilde geven.
[5] Vrienden en beste broeders! Dat moest mij toch wel wat merkwaardig voorkomen en mij werkelijk in hoge mate verrassen! Hoe kon die jongeman een geheim kennen, dat zo ver hier vandaan in de donkerste hoek van mijn hut verborgen lag?
[6] Vrienden en broeders, om dat te weten is er meer nodig dan alle wijsheid van alle mensen! Voor mij zou dat al een overtuigend bewijs geweest zijn omdat ik wel in staat ben om te begrijpen wat een mens in het uitzonderlijkste geval als toppunt van wijsheid mogelijkerwijs kan weten! Maar, nadat hij een wenk had ontvangen van die Heer daar aan de tafel, liet de jongeman het daar niet bij, want hij vroeg mij of ik het niet wenselijk zou vinden als hij de bewuste vondst uit mijn hut in Nouabia hier bij mij zou brengen! Dit aanbod moest me dan toch wel uitermate verrassen, en ik nam het aanbod van de aanvallige jongen aan.
[7] Nu zullen jullie denken dat de jongen mij toen een tijd liet wachten? O, helemaal niet! Op datzelfde ogenblik overhandigde hij mij eerst de steen en meteen daarop afzonderlijk ook nog de pompoenschaal, waarmee de prachtige vondst in de donkerste en verste hoek van mijn hut was toegedekt, en ik kreeg er een duidelijke uitleg bij waar deze zeer mooie steen vandaan kwam!
[8] Opdat jullie mij echter niet van lichtgelovigheid verdenken of mij daar zelfs van beschuldigen, moeten jullie zelf allemaal deze steen en deze pompoenschaal bekijken om vast te stellen of die niet dezelfde zijn die ik jullie thuis heb laten zien! En mijn dienaar hier weet ook waar ik hem in mijn hut bewaard heb en hoe! Wat zeggen jullie nu? Kan een van de beroemdste magiƫrs uit Cahirou (Kahi roug: van Kahi, een van de grootste stieren uit deze streek; hoorn, dat heilig was) dat ook? - Ik heb nu gesproken, nu zijn jullie weer aan de beurt!"
[9] Allen zeggen nu: "Als het zo is, waaraan niemand van ons twijfelt, dan zijn wij allen gezegend, want hier wordt dan het ongelooflijkste tot hoogste en stralendste waarheid! Heil aan ons en ons land en allen die met groot verlangen thuis op ons wachten, want ook onder hun zwarte huid zal het weldra zo licht als de zon worden!
[10] Maar zeg jij ons nu hoe je kunt verklaren dat deze man het allerhoogste, goddelijke wezen is, waarvan de gehele oneindigheid vervuld is en die overal met almachtige kracht heerst, leidt en alles in stand houdt en voedt. Waar moet zich die eeuwige onbegrensde wijsheid en die almachtige wilskracht in hem bevinden?! Hier, net als wij slechts een beperkt mens en daar, werkzaam door de hele oneindigheid, met het grootste inzicht, de hoogste wijsheid en met de grootste onbeperkte kracht; hier, op en in alle ontelbare plaatsen der aarde en tevens daar, in de verste diepten van de oneindige schepping ziend, wetend, voelend, berekenend en met nooit nalatende eeuwige kracht en macht werkend?! Begrijp jij deze onbegrijpelijke mogelijkheid?"
[11] De AANVOERDER zegt: "Dat begrijp ik beslist nog niet, maar net als jullie begrijp ik ook niet hoe die jongeman deze thuis achtergelaten steen in een oogwenk hier bij mij heeft gebracht! Laten wij echter geduldig in alle deemoed en ware liefde wachten op deze Enige, en dan zullen wij beslist nog meer licht krijgen!"
[12] Daarmee zijn voorlopig allen, die zeer diep nadenken, tevreden en zij wachten op de verdere dingen die komen zullen.
«« 196 / 263 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.