De macht van de Moren over de dieren.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)

«« 212 / 263 »»
[1] Maar de aanvoerder vroeg Mij of zij nog iets ongewoons voor de blanke mensen moesten doen.
[2] IK zei: "Ja, Mijn beste, oude vrienden! Kijk, daar boven, ongeveer vijfduizend pas naar het zuiden aan de zee, zien jullie een heuvel die aan de zeekant heel steil is. Die is helemaal vergeven van zeer giftige slangen en adders, en jullie moeten voor Mij deze beesten verdrijven! Wij allen zullen jullie daarheen begeleiden!"
[3] De AANVOERDER zegt: "Heer, Almachtige! Als het er alleen maar om ga ze te verdrijven, hoeft U het maar te denken en dan is de hele heuvel voor alle tijden der tijden vrij van al het ongedierte; maar als het hier ook alleen maar om een voorbeeld gaat, om te laten zien welke kracht in de echte oermensheid verborgen ligt, dan doen wij dat net zoals alles volgens Uw zeer heilige wil!"
[4] Ik zeg: "Het is natuurlijk vanzelfsprekend dat Ik het alleen maar terwille van een voorbeeld aan jullie vraag; laten we dus gaan!"
[5] Wij braken op, gingen vlug naar de genoemde heuvel en bereikten die na een hal uur. Daar aangekomen begon de tamelijk uitgestrekte heuvel helemaal te leven van louter slangen en adders; er ontstond zo'n gesis en haast onverdraaglijk gefluit, dat men daardoor nauwelijks zichzelf kon verstaan. Al deze duizenden beesten haastten zich naar de zee en zwommen pijlsnel over het grote golvende water, en binnen enkele tellen was de heuvel gezuiverd.
[6] Maar de AANVOERDER kwam naar Mij toe en zei: "Heer, alle slangen en adders, van de oudste tot degene die pas uit het ei zijn gekropen, zijn weg; maar er zitten er nog eens zoveel in de eieren! Wie zal die uit de ontelbare gaten en ingegraven nesten halen? Want als die niet eveneens verdwijnen, is binnen een halfjaar deze heuvel weer net zo vol leven als hij nu was! Wie zal de heuvel dan zuiveren?"
[7] IK zeg: "Hebben jullie dan helemaal geen middelen ook deze te verdelgen?"
[8] De AANVOERDER zegt: "Behalve de Ich nei maon ('gif heeft hij niet') zouden wij niets weten! Tenzij de hele heuvel een hele tijd oververhit zou worden. Daardoor zou langs natuurlijke weg ook een vernietiging van de nesten en eieren mogelijk zijn. Maar de beste manier zou natuurlijk Uw wil of ook wel die van Uw dienaar zijn! Voorshands bezitten wij echter geen ander middel; want hier blijven om zo door onze blijvend aanwezige, persoonlijke uitstraling de beesten te verstikken, kunnen wij niet."
[9] IK zeg: "Dat hoeft niet! Jullie hebben jullie wonder al gedaan en meer verlangde Ik immers niet van jullie; dat zal Ik wel in orde brengen! Omdat deze heuvel nu echter bevrijd is van zijn boosaardige bewoners, zullen wij hem bestijgen en dan zullen jullie voor ons nog enige proeven van jullie menselijke bekwaamheid afleggen!"
[10] Daarop bestegen wij de heuvel, die op zijn behoorlijk brede top minstens tweeduizend mensen kon bergen. Toen wij ons op de top, ongeveer duizend voet boven de waterspiegel bevonden, vloog er hoog in de lucht een grote, lange rij kraanvogels voorbij.
[11] En IK zei tegen de aanvoerder: "Vriend, hebben jullie ook nog macht over deze vogels?"
[12] De AANVOERDER zei: "Dat is voor ons een vreemde soort, die wij nog nooit eerder hebben gezien; maar ik twijfel er geen ogenblik aan, dat ook deze onze wil zullen voelen en op zullen volgen!"
[13] Toen keek de AANVOERDER zijn metgezellen aan en zei: "Laten wij onze wil verenigen om de wil van de Heer uit te voeren!"
[14] Zodra de aanvoerder deze woorden had uitgesproken, begonnen de kraanvogels naar beneden te komen en waren binnen een paar tellen op de heuvel bij de zwarten; maar de blanken meden zij. Meteen daarna gaf de aanvoerder een teken aan de kraanvogels dat ze verder konden vliegen, en zij vlogen weg.
[15] Daarna vlogen er weer hoog in de lucht een paar gieren, die reusachtig groot waren en die boven onze hoofden begonnen rond te cirkelen.
[16] Toen zei de AANVOERDER tegen de blanken: "Roepen jullie die nu eens naar beneden, dat cirkelende paar! "
[17] Dan zegt CYRENIUS tegen de aanvoerder: "Waartoe dient dat verzoek, dat toch wel wat hoogmoedig aandoet? Want je weet nu immers toch al dat wij, als mensen die helemaal op het verkeerde pad zijn geraakt, niet meer staat zijn tot zulke oermenselijke daden! Doe jij nu maar de wil van de Heer, voor al het andere zal de Heer en zullen volgens Zijn leer ook wij naar mogelijkheid zorgen!"
[18] De AANVOERDER zegt: "Denk je dan dat ik aan jullie, blanken, uit een soort gevoel van zelfverheffing gevraagd heb om de nog boven ons zwevende twee gieren naar beneden te lokken? Oh, als je dat van mij denkt, vergis je je toch deerlijk! Ik vroeg het jullie, blanke broeders, om jullie wat intensiever aan het feit te herinneren, iets waar jullie tenslotte natuurlijk weinig of niets aan kunnen doen, dat jullie zover op het verkeerde pad zijn geraakt, en dat kan niemand van jullie ook maar enigszins schaden!
[19] Hoe kunnen wij ons nu op onze natuurlijke eigenschappen beroemen?! Of beroemen jullie je wel eens op je gezichtsvermogen of je gehoor?! Want als wij ooit trots zouden kunnen worden op onze eigenschappen, die voor jullie zo wonderbaarlijk lijken, dan zouden wij deze allang niet meer bezitten; maar omdat dat bij ons iets onmogelijks is, blijven wij onze wonderbaarlijk lijkende eigenschappen houden, waarvan jullie blanken meteen weer een nieuw bewijs zult krijgen! -Kom naar beneden jullie beide luchtbewoners!"
[20] Toen de aanvoerder dat heel luid had uitgesproken, schoten de beide machtige lammergieren als pijlen naar beneden en lieten zich heel voorzichtig en zichtbaar vriendelijk, alsof zij door een temmer uit een circus heel goed getemd waren, op de rechterhand van de aanvoerder neer!"
[21] Op dat ogenblik vloog er een ekster voorbij, en de aanvoerder gebood een gier deze te vangen en onbeschadigd bij hem te brengen. Als een pijl schoot de reusachtige gier de snel klapwiekende ekster na en keerde in enkele ogenblikken met haar terug, zonder pogingen te doen om weg te vliegen. De gier hield de krijsende ekster weliswaar stevig in zijn geweldige klauwen vast, maar verwondde haar niet en liet haar pas los, toen de aanvoerder haar aangepakt had. Daarop aaide deze de beide gieren en liet ze toen weer gaan, waarop de beide grote roofvogels zich zeer snel weer heel hoog in de lucht bevonden en naar een vette prooi uitkeken.
[22] Maar de ekster gaf de zwarte aan Cyrenius als aandenken aan dit voorval, dat de opperstadhouder en ook alle andere Romeinen en Joden erg wonderbaarlijk voorkwam.
[23] CYRENIUS vertrouwde de ekster toe aan de goede zorgen van zijn beide dochters die aanwezig waren, en zei tegen Mij: "Maar Heer, dat wat deze zwarten allemaal kunnen doen is werkelijk fabelachtig, - als U nu tenminste niet heel verborgen Uw heilige wil wat hebt mee laten werken?!"
[24] IK zei: "Ik zei je vooraf toch al, dat Ik ze helemaal alleen hun gang zou laten gaan! Waarom twijfel je daar nu dan aan?! O, heb maar geduld; Ik zal hen nog wel iets laten doen, waarvan het je behoorlijk zal gaan duizelen!"
«« 212 / 263 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.