Zelfbeschouwingen van Hebram en Risa.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)

«« 31 / 263 »»
[1] Risa grift dat diep in zijn hart en gaat naar zijn metgezellen, die hem met zijn geluk feliciteren. Hij spreekt hen echter toe en deelt hun woord voor woord mee wat hij van Raphaël heeft gehoord.
[2] Aan het einde zei Hebram tegen hem: "Dat is een heerlijke toespraak, die van God afkomstig lijkt. Maar er is wel wat op aan te merken, zoal niet op de toespraak zelf, dan wel op degene die haar hield. De toespraak bevatte veel gedenkwaardige, ware woorden, die in de goede opeenvolging na elkaar gezegd werden, maar de spreker heeft daarmee echter het woord voor de daad laten gaan! Ondanks dat ben ik het er wel mee eens, want iedere goede daad moet toch altijd vooraf worden gegaan door een goede leer, omdat degene die handelt anders onmogelijk de een of andere richting kan krijgen voor zijn doen en laten.
[3] Maar in de grond van de zaak heeft Raphaël toch gelijk, want de mens weet al gauw voldoende om te bepalen wat goed en juist is. Eenvoudige wetten zeggen hem dat! Als zijn wil maar goed is, blijft het juiste handelen niet achterwege. Maar het weten alleen schijnt mij toch een te geringe beweegreden voor het goede handelen te zijn, vooral bij zeer op het materiële gerichte mensen die zich maar al te gemakkelijk door een onbeduidend materieel voordeel bij de neus laten nemen en tot kwade handelingen worden verleid. Daarom is het nodig de beginleer zo ver uit te breiden dat de leerlingen door heldere, overtuigende en onomstotelijke bewijzen motieven krijgen om het goede te doen. Tevens moet het de leerlingen vrijwel net zo onmogelijk voorkomen om daartegen te zondigen, als zonder schip de zee te willen oversteken.
[4] Als men dat bij een leerling eenmaal bereikt heeft, is het echte goede handelen een vrij eenvoudige zaak. Maar zonder de daarbij gegeven overtuigende en juist gebleken beweegredenen zal het altijd een probleem blijven. Men ziet het goede er wel van in, maar omdat het handelen ernaar veel moeilijkheden en zelfverloochening met zich meebrengt, leeft men een gemakkelijk leventje in gezapige luiheid en noodlottige zelfzucht, en het vele en goede doen laat men voor wat het is. Men volgt onbekommerd zijn dierlijke lusten en is na dertig jaar nog dezelfde dierlijke mens die men eigenlijk in de wieg al was. Daarom behoren volgens mijn bescheiden mening bij de leer van het goeddoen, ook de hierboven aangegeven bewijzen, en die vereisen veel meer dan alleen maar te zeggen: 'Dit en dat moet je doen omdat het goed is, en dit en dat moet je laten omdat het slecht en kwaad is!"'
[5] RISA zegt: "Je hebt helemaal gelijk. In de aard van de zaak zeg je toch niets anders dan wat Raphaël ook al overduidelijk heeft uitgelegd, namelijk dat slechts diegene moet lesgeven en spreken, die door de Heer daartoe geestelijk is geroepen. Zo'n leraar zal zijn leerlingen bij de leer wel de nodige bewijzen leveren en hen daardoor tot handelen aanzetten, zoals ook mij de toespraak van de engelonverbiddelijk tot handelen heeft aangezet. Als wij beiden echter nu als leraar op zouden treden, zouden wij zeker veelonzin uitkramen, en wanneer er dan een scherpzinnige en goed van de tongriem gesneden spreker zou komen en met ons zou beginnen te argumenteren, zou hij ons tenslotte in de war brengen, en misschien dansten wij op 't laatst nog naar zijn pijpen! Als wij echter goed handelen, dan kan hij daar met alle verstandelijke beredeneringen ter wereld niets tegenin brengen. Daarom is voor velen het doen beter dan het lesgeven. -Is je dat soms nog niet geheel duidelijk?"
[6] HEBRAM zegt: "O ja, nu wel en eerder ook al, en zo is het goed! Wat is de mens toch vreemd, - dat merk ik aan mijzelf! Denk je eens in: "Wat vonden wij, die toch vaak genoeg de Schrift lazen en bestudeerden, al die wonderbaarlijke vertellingen, gebeurtenissen en hier en daar aangetroffen lessen onbegrijpelijk verheven, en wat boezemden zij ons een grote, diepe eerbied in! Over de hier en daar beschreven, werkende geest van God durfden wij uit blinde, grote eerbied tenslotte helemaal niet meer te spreken! Als wij iets lazen over een verschenen engel ging het ons door merg en been! Mozes was zo groot voor ons, dat bijna alle bergen zich voor zijn naam schenen te buigen!
[7] Nu staan wij hier voor dezelfde God die donderend op Sinaï Zijn wetten gaf! Dezelfde engel die de jonge Tobias heeft geleid, bevindt zich temidden van ons als een heel gewoon mens en leert ons met vriendelijke woorden de wil van de Heer beter kennen! Daarbij gebeuren er nog onophoudelijk de ongelofelijkste wonderen, - maar ons komt dat alles al zo gewoon voor, alsof wij al van kind af aan daarmee zouden zijn opgegroeid! Zeg mij eens wat de reden daarvan kan zijn!
[8] Van pure verbazing en aanbidding zouden wij nu zo'n beetje uit ons vel moeten springen, - maar in plaats daarvan zijn wij al zo bot als een verroest zwaard van een oude soldaat! Waar komt dat door, wat is de reden daarvan? Als ik daaraan denk, zou ik mij van ergernis het hoofd van de romp kunnen scheuren!"
[9] RISA zegt: "Maak je daarover niet druk, vriend! De Heer zal het zo willen; want als wij steeds in alle staten zouden zijn, zou ons erg veel ontgaan wat hier plaats vindt en gezegd wordt. De Heer weet echter hoe Hij onze gemoederen binnen de perken moet houden en daarom kunnen wij alles wat hier gebeurt en in ons bijzijn wordt gesproken -ook als is de aard daarvan nog zo onbegrijpelijk en verheven -, heel koelbloedig aanzien en aanhoren en het ons ook des te dieper m de ziel inprenten. Als dit allemaal voorbij zal zijn, zal het onze harten beslist reusachtig in beroering brengen! O, dat zal niet uitblijven! Maar voor nu is het zo beslist veel beter! - Heb jij daar soms een andere mening over?"
[10] HEBRAM zegt: "Totaal niet, - jouw mening is weer volkomen juist en het is wel zeker dat het zo is! Maar het is toch ook niet slecht om jezelf ervoor te berispen dat je je bij deze unieke, buitengewoon heilige gelegenheid maar nauwelijks en veel te weinig gesticht voelt, terwijl de gelezen bijzondere dingen van eertijds je juist zo diep hebben gegrepen en vaak in verrukking hebben gebracht. Als deze geestelijke vervlakking alleen aan ons zou liggen, zou ik dat als een grote en uiterst grove levenszonde moeten zien. Als echter volgens jouw mening de Heer door Zijn almachtige wil in ons alles zo regelt, moeten wij Hem daarvoor dankbaar zijn en alles wat Hij zegt en doet des te serieuzer en dieper in ons zelf overwegen, en er goed over nadenken hoe wij Zijn woord volledig in praktijk kunnen brengen. Maar dat Zinka zo'n grote geest is -hij was en is toch slechts een opperdienaar van Herodes! -, is mij een raadsel! Waar heeft hij dan zijn meerdere wijsheid opgedaan en zich de vele ervaringen eigen gemaakt?"
[11] RISA zegt: "Dat zou ik niet weten, maar zo'n hoge heer als Herodes zal zijn dienaar zeker uit en te na getest hebben aleer hij hem tot eerste en hoogste van zijn dienaren benoemd heeft. Bovendien was Zinka volgens eigen getuigenis een speciale vriend van de profeet Johannes en heeft hij beslist veel van hem gehoord wat ook van groot levensbelang was, en daarom is het niet zo verwonderlijk dat hij wijzer is dan één van ons. Hij zal echter over nog iets een toespraak houden, waarnaar ik erg benieuwd ben. - Maar nu schijnt de Heer wat te willen zeggen, laten we daarom stil zijn, want uit ons gepraat komt toch al niet zo veel verstandigs te voorschijn!"
«« 31 / 263 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.