De twijfel van Cornelius.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)

«« 5 / 263 »»
[1] Na Mijn woorden doen allen weliswaar meteen wat IK gezegd heb, maar de meesten doen dat toch met wat tegenzin, omdat zij het wonder graag van nabij geobserveerd zouden hebben; maar niemand waagt het tegenover Mi~ een opmerking te plaatsen. Zo bereiken wij onze tafels en nemen plaats en bedlenen ons van de vissen, die ditmaal extra smakelijk zijn klaargemaakt, en de maaitijd verloopt heel opgewekt.
[2] Vooral Mijn JARAH is deze keer in een goede bui en zegt: "Ik weet werkelijk niet hoe het komt dat ik vandaag zo opgewekt ben. Maar iets valt mij wel op en dat is dat alle anderen niet net zo opgewekt zijn als ik! Ik ben weliswaar een meisje en daarom zou ik het meest geplaagd moeten worden door nieuwsgierigheid, -maar hier is het juist andersom! De mannen zitten steeds te kijken of de negen mensen al ontwaakt zijn. Ik heb nog helemaal met gekeken, maar ik heb ze toch al weg zien gaan, de een na de ander, -en de mannen en heren en koningen kijken nog steeds in die richting en zitten zich af te vragen of ze wel weer levend geworden zouden zijn? O, al een klein half uur geleden! Meteen toen wij bij de tafels kwamen, begonnen de negen mensen zich te bewegen, en zij kwamen de een na de ander overeind, wreven zich de slaap uit de ogen en gingen toen weg. Ik kon dat duidelijk zien, ondanks de bomen die ons wat afschermen van die plaats, omdat ik klein ben en gemakkelijk onder de ken door kijk. Jullie zijn echter groot en de takken van de bomen ontnamen Jullie het zicht op het wonder van de macht van de goddelijke wil. Nu is het echter al te laat. Al zouden jullie er heen gaan, dan zouden jullie niets anders vinden. dan hooguit de plaatsen waar ze gelegen hebben. Ook diegenen, die de Heer gisteren direkt na de storm heeft opgewekt, zijn met de negen anderen naar huls gegaan."
[3] CORNELIUS zegt: "Wat heb jij goede ogen,jij ontdekt toch ook alles! Als het dan al voorbij is, dan is het allemaal zonder meer in orde. Het ging toch slechts om de zekerheid van het slagen van datgene wat de Heer voorschrijft en wil, want een mislukking zou vele twijfels bij de ongelovigen oproepen. Maar heb je ook echt gezien dat de negen opstonden en weggingen?"
[4] JARAH antwoordt een beetje verontwaardigd: "Hoor eens, ik mag toch veronderstellen dat ik er niet als een leugenaarster uitzie? Zolang ik leef en denk, is er nog nooit een leugen over mijn lippen gekomen, -en zou ik dan aan de zijde van mijn Heer, mijn God.en allerwaarachtigste Meester, met een leugen aankomen om daardoor jullie nieuwsgierigheid te bevredigen?! O, verheven heer, dan kent u Jarah nog lang niet! Kijk, al is het verstand nog zo verlicht, dan woont daar ook de leugen. Je kunt iemand.met je verstand uit eigen overtuiging iets uitgelegd hebben terwijl die overtuiging totaal onjuist was, en dan heb je door je uitleg volmaakt gelogen, -want je hebt jezelf en je naaste misleid. Maar de ware en zuivere liefde liegt nooit en kan niet liegen, omdat zij de naaste, die ook een kind van God is, meer acht dan zichzelf en daarbij God boven alles! Ik ben echter vol liefde tot God en dus ook tot de naaste -zou ik dan in staat zijn om onwaarheid tegen u te spreken? ! Verheven Cornelius, deze veronderstelling van uw kant was toch niet zo hoffelijk!"
[5] CORNELIUS zegt: "Maar, allerliefste Jarah, zo heb ik dat toch nooit bedoeld! Ik vroeg het je op die manier omdat dat een heel gewone manier van vragen is, maar Ik dacht er in de verste verte niet aan dat je me ook maar iets onwaars zou hebben willen vertellen! Vraag het aan de Heer Zelf die toch beslist weet hoe het er in mijn hart uitziet, of ik jou, argeloos, lief meisje, van een leugen heb willen betichten! De negen mensen zijn opgewekt door de wil van de Heer en zijn ook reeds weggegaan, eveneens volgens de wil van de Heer, en de gehele zaak is daarmee afgedaan. Zuiver uit gewoonte stelde ik je echter die wat lompe vraag.en ik dacht daar eigenlijk helemaal niets bij. -Kun je daarover boos op mij zijn?"
[6] JARAH zegt: "O helemaal niet, maar een volgende keer moet u wat beter over uw vragen nadenken! Maar laten wij het nu over iets anders hebben, want we hebben nu genoeg woorden verspild!"
[7] CORNELIUS en CYRENIUS zeggen: "Ja, ja, daar heb je gelijk in, Als de Heer bij ons is, is het zonde van iedere minuut die we zelf verpraten! Laten we nu alleen aan de Heer de eer om iets te beslissen en te bepalen!"
[8] IK zeg: 'Zo is het wel in orde; we hebben nu tijd om te vissen en zullen Marcus een aardige voorraad bezorgen! Na de middag zal er wel weer wat gebeuren!"
[9] De oude Marcus, die Mij dat hoorde zeggen, gaf zijn zonen meteen opdracht de nodige vaartuigen klaar te maken, want de vissen in de grote, omheinde vergaarbak aan zee hadden van de storm van gisteren tamelijk veel te lijden gehad.
«« 5 / 263 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.