Over armoede en naastenliefde.

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 4)

«« 79 / 263 »»
[1] (DE HEER:) "Er bestaan in de wereld een groot aantal gevaren voor de ziel. Aan de ene kant is daar de armoede; haar begrippen van mijn en dijn worden des te zwakker naarmate de mens er meer onder gebukt gaat. Laat daarom onder de mensen de armoede nooit te groot worden als je een veilige weg wilt gaan!
[2] Maar Iaat degene die reeds arm is, zijn meer welgestelde broeders vragen om hetgeen hij nodig heeft; stuit hij op harde harten, Iaat hij zich dan tot Mij wenden en dan zal hij geholpen worden! Armoede en nood zijn geen verontschuldiging voor diefstal en roof en nog minder voor het doden van een beroofde! Wie arm is, weet nu tot wie hij zich moet wenden.
[3] Armoede is weliswaar een grote plaag voor de mensen, maar zij draagt in zich de edele kiem van de deemoed en van de ware bescheidenheid en zal daarom ook steeds onder de mensen voorkomen. Maar toch moeten de rijken haar niet te groot laten worden, omdat zij anders veel gevaar lopen, hier en eens ook in het hiernamaals.
[4] Als er armen onder jullie zijn, zeg Ik jullie allen: Je behoeft hun niet zoveel te geven dat ook zij rijk worden, maar je mag hen geen nood laten lijden! Die je ziet en kent moet je naar recht en billijkheid helpen! Er zullen er echter nog heel veel zijn op deze grote aarde, die werkelijk ontzettend arm zijn en zeer grote nood lijden. Jullie kennen hen echter niet en horen ook hun jammergeschrei niet; daarom beveel ik hen ook niet in jullie hoede aan, maar alleen hen, die jullie kennen en die waar dan ook tot jullie komen.
[5] Wie van jullie met zijn gehele hart een vriend zal zijn van de armen, voor hem zal ook Ik een vriend en ware broeder zijn in het tijdelijke en het eeuwige, en hij zal de innerlijke wijsheid niet van een andere wijze behoeven te Ieren, maar Ik zal hem die in alle volheid in zijn hart geven. Wie zijn naaste arme broeder zal liefhebben als zichzelf en een arme zuster niet zal wegjagen, van welke stam of welke leeftijd zij ook mag zijn, tot hem zal Ik altijd Zelf komen en Mij getrouw aan hem openbaren. Ik zal het zijn geest, die de liefde is, zeggen en die zal daarmee de gehele ziel en haar mond vervullen. Wat hij dan spreken of schrijven zal, zal door Mij voor alle tijden der tijden gesproken en geschreven zijn.
[6] De ziel van de hardvochtige zal echter door slechte geesten gegrepen worden en deze zullen haar te gronde richten en gelijk maken aan de ziel van een dier, en zo zal deze dan ook in het hiernamaals zichtbaar worden.
[7] Geef graag en geef rijkelijk, want zoals je geeft zo zul je ook weer ontvangen! Wie een hardvochtig hart heeft, kan door Mijn genadelicht niet doordrongen worden en in hem zal de duisternis wonen en de dood met al zijn verschrikking!
[8] Maar een zacht en week hart zal door Mijn genadelicht, dat in wezen heel zacht is, vrij snel en gemakkelijk doorbroken worden, en Ik Zelf zal dan in zo'n hart binnengaan met alle volheid van Mijn liefde en wijsheid.
[9] Geloof dit! Want de woorden die Ik nu tegen jullie spreek, zijn leven, licht en waarheid en volbrachte daad, waarvan ieder die deze zal opvolgen, de werkelijkheid zal ervaren."
«« 79 / 263 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.