Naastenliefde als regelaar van spaarzaamheid

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)

«« 126 / 276 »»
[1] (DE HEER:) 'Ja', zegt weer iemand van jullie bij zichzelf, 'dat is allemaal wel juist van dat zelfonderzoek; maar waar haalt men een maatstaf die altijd juist is voor het zuivere gevoel en het geweten? De mens raakt vanaf de wieg vertrouwd met de gevoelens die het volk heeft ten aanzien van wat moreel juist is, en vindt alles goed wat hij volledig beantwoordend aan deze gevoelens doet; ja, als hij in strijd hiermee zou handelen, zou hij menen dat hij een zonde begaat.
[2] Bij een volk hoort spaarzaamheid een aanbevolen en aan.geprezen belangrijke deugd te zijn: Wie in zijn jeugd en op mannelijke leeftijd spaart, hoeft als hij oud is geen gebrek te lijden, en wie niet werkt en spaart zal ook niet eten! ,
[3] Mijn beste vrienden! Deze op zichzelf absoluut niet afkeurenswaardige principes zijn Mij heel goed bekend. Ze kunnen en moeten overal waar een volk in groepen met elkaar samenleeft, bestaan en gehandhaafd worden, maar steeds in de voor het leven edelste zin van het woord. Opdat ze echter alleen in deze zin in de samenlevingen van mensen bestaan en nooit onderschat en overdreven worden, moeten ze vergezeld gaan van een houdbare en zeer betrouwbare regulator. En waaruit moet deze regulator bestaan? Uit niets en niemand anders dan alleen uit de ware en zuivere naastenliefde, waarvan de verstandige belangrijkste grondregel als volgt luidt: Voor zijn naaste wenst en doet de mens van harte precies alles waarvan hij redelijkerwijs en wijselijk kan wensen en willen, dat anderen het ook voor hem zelf willen doen en overhebben.
[4] Wie goed bij deze grondregel stilstaat, zal gauw zien dat hij als geen ander alle mensen zal aansporen tot een zekere ijver en ook tot ware en edele spaarzaamheid voor het leven; want als het mij onaangenaam is, dat een ander niets uitvoert terwijl ik werkzaam ben, dan moet ik ook niet terwijl een ander werkt, werkeloos toezien!
[5] Als iedereen dit uit ware, edele naastenliefde voor het leven doet, dan zullen er in een samenleving spoedig nog maar heel weinig mensen zijn die men 'armen' zou kunnen noemen. Behalve mensen die lam zijn, gebrekkig, blind, doof en melaats, zullen er weinigen meer zijn die de gemeenschap tot last zijn; maar deze moeten dan wel met een vreugdevol hart voorkomend verzorgd worden.
[6] Er zullen in een gemeenschap ook een of meer leraren zijn, die geen tijd hebben om met het werk van hun handen in hun levensonderhoud te voorzien. De gemeenschap dient dan in zoverre voor hen te zorgen, dat het voor hen niet nodig zal zijn om de tijd die voor het onderwijzen van jullie kinderen en jezelf bestemd is, te besteden aan werken op het land! Dat is ook een daad van bijzondere naastenliefde, die hoog bovenaan staat. Want degene die jullie hardwerkend van geestelijke en derhalve ware levensschatten voorziet, moeten jullie natuurlijk geen gebrek laten lijden wat zijn lichamelijk leven betreft.
[7] Wie echter een dergelijke genade van Mij gekregen heeft en geroepen is om voor de mensen in Mijn naam een leraar te zijn, moet wel bedenken dat hij die genade voor niets van Mij gekregen heeft en zich daarom niet moet laten betalen voor het doorgeven hiervan! Een echte leraar zal ook datgene wat hij voor niets van Mij gekregen heeft, voor niets doorgeven. En degenen die door hem onderwezen worden, moeten dan uit ware liefde tot Mij de leraar, die Ik naar hen gezonden heb, wel op eigen initiatief met alle liefde opnemen en op geen enkele wijze gebrek laten lijden; want het spreekt natuurlijk vanzelf, dat wat zij voor iemand doen die door Mij gezonden is, beschouwd wordt alsof ze het voor Mijzelf gedaan hebben!
[8] Maar wat ze doen, behoren ze altijd met grote vreugde te doen, opdat het hart van de leraar niet bedroefd wordt vanwege de hardheid van de harten van de leden van de gemeenschap, en hij met vreugdevol hart ziet, hoe Mijn woord uit zijn mond meteen de edelste vruchten van het ware, innerlijke leven begint te dragen.
[9] Jullie zien nu, dat de ware, edele en laten we zeggen verstandige naastenliefde voor dit aardse leven de betrouwbaarste maatstaf is om na te gaan, of en hoe zuiver het er in de ziel uitziet. Gebruik deze daarom vóór alles, dan zullen jullie hiervan spoedig de zegenrijkste vruchten oogsten voor de schuren van het eeuwige leven in het licht van Mijn geest binnen in jezelf! - Mathaël, hoe denk je nu over het zuiver houden van deze leer die Ik nu aan jullie heb gegeven? Is ze zo voor alle mensen tot aan het einde aller tijden zuiver te houden of niet?"
[10] MATHAËL zegt, diep getroffen door de waarheid van Mijn woorden: 'Heer, een korte pauze slechts, en dan wil ik U ook door middel van woorden danken voor deze te belangrijke opheldering en terechtwijzing van al mijn bezwaren! Ja, deze lofprijzing moet luid uitgesproken worden! Maar nu is mijn hart nog te ontroerd en te berouwvol, daarom een weinig rust voor mijn ziel, o Heer, Gij, eeuwig hoogst Wijze!'
«« 126 / 276 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.