Petrus' blinde ijver en zorg om de Heer (Ev. Matth. 16,20-23)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)

«« 170 / 276 »»
[1] Toen we ons al ver buiten op zee bevonden, zei IK nogmaals tegen Mijn leerlingen: 'Waar we nu ook zullen komen, jullie moeten zwijgen en Mij niet verraden door te zeggen dat Ik Jezus, de Christus, ben!" (Matth. 16,20)
[2] Petrus kwam bij Mij en vroeg Mij of Ik nog niet wist waarheen het schip ons zou brengen; want hij stond aan het roer en zou graag weten wat voor koers hij moest nemen.
[3] Maar IK zei: 'Laat het schip gaan waarheen het gaat; de Vader weet wel waar wij deze keer moeten komen! Nu zijn wij nog onderweg om te onderrichten, en varen naar de benedenste grote baai waar we aan de andere kant van de stad Caesarea Philippi komen, daar zullen we ons enige rust gunnen. Maar over een paar jaar zullen wij op dit schip naar Jeruzalem varen, dan zal het om iets heel anders gaan. - Nu komen we bij een plaats heel dicht bij de zojuist genoemde stad, waar geen mens iets van ons heeft vérnomen, ondanks ons verblijf van meerdere dagen aan de andere kant van de genoemde stad. Zelfs de grote brand van de stad heeft de bewoners van deze plaats niet van streek kunnen brengen. Dat moest ook zo zijn, opdat jullie bij deze gelegenheid weer een ander soort openbaring meemaken "
[4] PETRUS kwam naar Mij toe en zei: 'Heer, waar zal het om gaan in Jeruzalem, de plaats van het grote verderf? Want daar is nog nooit iets goeds vandaan gekomen wat de mensheid gelukkig stemt, en nog nooit heeft een eerlijk mens in die stad iets troostends te horen gekregen. Daar heersen vooral hoogmoed en vervolging. Daarom dacht ik, Heer, dat het beter geweest was dat U Jeruzalem net zo gestraft had als deze kleine stad, die deze straf natuurlijk wel reeds lang verdiend had. Acht maanden geleden waren we immers al in Jeruzalem en hebben ons ervan overtuigd, dat er met de bewoners helemaal niets te beginnen valt op een paar mensen na, die echter als een paar zwaluwen nog lang geen zomer maken. Daarom ben ik van mening, dat we over deze trotse en gruwelijke stad waar Johannes pas korte tijd geleden onthoofd werd, niet veel ophef hoeven te maken en haar voor altijd moeten mijden. Want zo'n stad is het immers eeuwig niet waard, dat U haar met Uw heilige voeten betreedt. Dat is natuurlijk maar mijn bescheiden mening, zegt U mij wat U daarvan denkt!"
[5] Vanaf deze tijd begon Ik er met Mijn leerlingen ernstiger over te praten dat Ik volgens de wil van de Vader wel naar Jeruzalem zou moeten gaan, en daar nog veel leed te verwachten had van de oudsten, hogepriesters en schriftgeleerden en dat Ik door hen gedood zou worden, maar op de derde dag weer uit de dood zou opstaan. (Matth. 16,21). En dat Ik dan voor eeuwig overwinnaar zou zijn van alle dood en alle vijanden van het leven, zoals Ik dat reeds op de berg van Marcus had vermeld.
[6] Toen schrok PETRUS gewoonweg en zei tegen Mij, terwijl hij Mij naar zich toetrok, op min of meer gebiedende waarschuwende toon: 'Heer, dat mag in geen geval met U gebeuren, en U bent tegenover ons en alle mensen verplicht Uzelf te sparen!" (Matth. 16,22)
[7] Maar Ik draaide Me snel om en zei ook op heel ernstige toon: "Satan, ga weg van Mij! Je ergert Me; want jouw bedoeling is niet wat goddelijk is, maar alleen wat op heel banale wereldse wijze menselijk is! (Matth. 16,23)
[8] Daar schrok PETRUS hevig van, hij viel voor Mij neer, vroeg Mij om vergeving en voegde er huilend aan toe: 'Heer, toen we op deze zelfde zee naar de plaats voeren waar we nu meerdere dagen zijn gebleven, zei U tegen Mij vanwege mijn geloof 'Simon Juda, jij bent Petrus, een rots, op wie Ik Mijn kerk zal bouwen, en de poorten van de hel zullen haar niet overweldigen! Jou zal Ik de sleutel van het hemelrijk geven. Wat jij op aarde zult ontbinden, zal ook in de hemel ontbonden zijn, en wat jij op aarde zult binden, zal ook gebonden zijn in de hemel!' Heer, dit waren letterlijk Uw heilige woorden uit Uw heiligste mond, gericht tot mij, arme zondaar. Ik heb mezelf daar nooit om geroemd en mij steeds voor de geringste onder ons gehouden, -en vanwege een weliswaar slechts menselijke waarschuwing, die echter alleen maar ontsproot uit mijn grote liefde voor U, hebt U mij tot vorst van de hel gemaakt! Heer, wees toch genadig en barmhartig voor de armzalige visser Petrus, die eerst zijn net in zee wierp, toen vrouwen kinderen verliet en U volgde!'
«« 170 / 276 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.