Het bestaan van de menselijke ziel vóór het lichamelijke leven en erná

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)

«« 184 / 276 »»
[1] HIRAM zei: 'Mijn oneindig geachte vriend, om jou te begrijpen is werkelijk meer nodig dan het harde en zeer beperkte verstand van een cynicus! Door jullie merkwaardige, nooit vermoede verschijnen, wekken jullie gedachten bij ons op die ons niet meer loslaten, en ik begin bijna waar te nemen dat er zich in een mens duidelijk een hoger wezen moet bevinden dan alleen dat, wat wij ons heel beperkt als mens voorstellen. En ik den~ nu dat ik het me ongeveer zo voor moet stellen dat dit hogere wezen rn de mens zowel vóór als na dit lichamelijke bestaan existeert; want zie, toen ik in Egypte was kon jij nauwelijks al op de wereld zijn geweest!
[2] Maar toch moet je innerlijke geest reeds lang van tevoren bestaan hebben, opdat hij als een onzichtbare getuige bij al mijn handelingen, die hem misschien om voor mij onbekende redenen nader aangaan, aanwezig kon zijn. Alleen op die manier kan ik mij jouw volledige kennis en volledige inzicht in al mijn levensomstandigheden een beetje voorstellen! Weliswaar was je van de levensomstandigheden van Aziona even goed op de hoogte als van de mijne. Maar dat maakt nu niet bepaald veel verschil; want jij, als een nog zuivere oergeest, hebt je alziende geestelijke ogen zeker zowel op hem als ook op mij gericht! Een pre-existentie van je innerlijke geest valt zodoende niet gemakkelijk meer te ontkennen, en ook niet het gelijktijdig bestaan ervan met je lichaam; maar hoe ziet het er nu uit met het voortbestaan van die geest na het lichamelijk leven? Dat lijkt tot nu toe nog geheel vergrendeld te zijn!"
[3] JOHANNES zegt: 'Veel minder dan voor het bestaan vóór dit leven! Zeker, er is ook wel sprake van een pré-existentie, maar die is niet zo vrij, individueel, als het bestaan na dit leven; want opdat het geestelijk bestaan met voortdurend zeer sterk gebonden blijft aan en in de oergeest van de eeuwige en oneindige Godheid, heeft de Godheid Zelf de materie geplaatst tussen Zichzelf en de geest die mens moet worden, opdat de oorspronkelijk goddelijke mensengeest, als hij een godgelijke zelfstandigheid wil bereiken, uit de meer etherische delen van de ziel een op hemzelf gelijkend wezen maakt, het met een substantiële, maar toch ook geestelijk intelligente ziel tot leven brengt, en deze ziel dan ongemerkt verder ontwikkelt in de grootst mogelijke vrijheid van haar wil. En wanneer deze ziel dan in alle goede kennis en de werkzaamheid die het gevolg daarvan is, zo zeer is gegroeid, dat zij op haar oergoddelijke geest is gaan lijken, -hoofdzakelijk door de ware kennis van de enig ware, eeuwige God, in de liefde tot Hem en daardoor ook tot de naaste -en daarbij vol deemoed, geduld en bescheidenheid is, dan vindt er een voor alle eeuwigheden onscheidbare eenwording plaats van de ziel met haar oereeuwige geest.
[4] En daardoor geschiedt dan het volgende: De uit de materie afkomstige ziel wordt dan zelf geheel geest; de geest wordt dan tot ziel in de ziel en is daardoor een eeuwig vrij, zelfstandig en een geheel op God gelijkend vrij zelfstandig werkzaam wezen, dat alle eigenschappen heeft gekregen die de oereeuwige Godheid eigen zijn.
[5] Dat het lichaam daarna geen rol meer speelt en ook niet meer kan spelen, is gemakkelijk zonder verdere uitleg te begrijpen! Want de voeding die een mens dagelijks tot zich neemt maakt immers ook gedurende bepaalde tijd een periodiek voedingsdeel van het menselijk lichaam uit, waaruit het reeds consistente lichaam en hieruit dan ook de ziel hun substantieel specifieke voeding en aanvulling halen. Maar als het periodieke voedingslichaam het zijne heeft gedaan, wordt dit als verder onbruikbaar, uit het met de ziel nog nauw verbonden consistente lichaam verwijderd. Als het als een zeer grof materieel deel van het lichaam in het consistente en met de ziel reeds nauwer verwante lichaam zou blijven, zou dit zonder meer leiden tot de onvermijdelijke dood van het meer consistente lichaam.
[6] Maar zodra de ziel voldoende ontwikkeld is in het lichaam, dat wil zeggen zowel wat vorm betreft alsook naar het vrije inzicht, liefhebben, willen en handelen, hoe dat er ook uitziet, dan zijn er twee gevallen mogelijk: óf de ziel is ook helemaal rijp voor haar goddelijke geest, dat wil zeggen, dat ze reeds helemaal geestelijk is; óf de ziel is op zichzelf wel reeds als een geestelijk wezen ontwikkeld en zogezegd consistent, maar het innerlijke, geestelijke element is nog zeer twijfelachtig, en vertoont ten gevolge van haar grote en noodzakelijk geheel vrije zelfbeschikking veel meer neiging om weer geheel in de materie over te gaan, dan om vrij uit te vliegen naar haar geestelijk element; in beide gevallen wordt ze van haar lichaam ontdaan.
[7] In het eerste en natuurlijk gelukkigste geval heeft de goddelijke mensengeest met de ziel reeds zijn doel bereikt en heeft dan eeuwig geen stoffelijk middel meer nodig, omdat hij hiermee eenmaal zijn doel reeds voor eeuwig heeft bereikt. Als in het andere geval de alziende en alvoelende geest merkt, dat zijn door hem tevoorschijn geroepen en uit de materie gevormde ziel zich in de loop der tijd weer naar het element begint te neigen waaruit zij oorspronkelijk werd genomen, -dan wordt zij door haar oergoddelijke geest uit het lichaam getrokken, ook al gaat dit met de grootste pijnen gepaard en wordt zij aan gene zijde, dus in het rijk der zielen, door haar geest ontwikkeld, maar altijd zo ongemerkt mogelijk; want iedere onvrije en gerichte vorming van een ziel zou nog slechter zijn dan helemaal geen.
[8] Maar toch moet ik hierbij wel opmerken, en dat moeten jullie je zeer ter harte nemen, dat de ontwikkeling van een ziel als deze pas aan gene zijde plaats vindt, ten eerste veellanger duurt en dan ook nooit helemaal zo'n allerhoogste graad kan bereiken, als wanneer de vorming en ontwikkeling van de ziel reeds hier, nog in het lichaam, is geschied; want daardoor wordt ook het edelere deel van het lichaam mede geheiligd, en bijna al het vlees bereikt met de ziel en met haar hiermee één geworden geest een soort verheerlijking en onmiddellijke opstanding, en vormt dan voor eeuwig een met ziel en geest volledig één geworden wezen. Maar dat bereiken op aarde slechts uiterst weinigen, - kort na de lichamelijke dood echter zeer velen. -En zie, kaarsrecht, precies overeenkomstig de diepste waarheid, heb je nu het bestaan van ieder mens na dit leven voor je!
[9] Komt iets je nog vreemd voor of is het moeilijk te begrijpen, dan kun je nu gemakkelijk hierover een nieuwe vraag aan mij stellen. Daarom ben jij nu weer aan het woord of ook je vriend Aziona. Denk en spreek, en ik zal jullie dan wel weer een juist antwoord geven!"
«« 184 / 276 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.