Het karakter van Roclus, zoals de Heer hem ziet

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)

«« 25 / 276 »»
[1] CYRENIUS is na alles wat hij nu van Roclus heeft gehoord, zeer nadenkend geworden en weet absoluut niet wat voor antwoord hij hem daarop moet geven. Hij wendt zich daarom tot Mij en zegt met halfluide stem: 'Heer, over het geheel genomen heeft deze man geen ongelijk en het komt mij voor, dat hij ondanks zijn atheïsme de mensheid een heel goed hart toedraagt. Als hij tot het ware theïsme te brengen zou zijn, zou hij met zijn enorm scherpe verstand en zijn veelzijdige ervaringen bepaald een gouden parel zijn voor Uw Goddelijke zaak. Maar juist omdat hij zoveel ervaring heeft en daarbij een oordeel zo scherp als een adelaarsblik, is het in ieder geval voor mij moeilijk hem nu een antwoord te geven waarvan bij hem een goed resultaat te verwachten zou zijn. Wat denkt U ervan om hem nu Zelf onder handen te nemen? U zou hem met weinig woorden beslist meer kunnen zeggen dan ik. Heer, doe dat voor deze man, want zijn inzichten lijken mij kerngezond!"
[2] IK zeg: 'Je hebt deze mens heel juist beoordeeld en de zaak ligt bij hem inderdaad zoals je zegt; want zoveel natuurlijke, gezonde wereldervaring als deze Roclus, en door hem ook zijn elf metgezellen, heeft wel niemand van jullie. Maar omdat hij in deze tijd al herhaaldelijk naar aanleiding van zijn aanzienlijke, aardse schatten op louter list en bedrog is gestoten en overal de godheid vertegenwoordigd vond door de grootste en sluwste bedriegers, daarom kan men zich er ook niet over verwonderen dat hij tenslotte noodgedwongen het kind met het badwater moest weggooien.
[3] Hij zocht God wel heel ijverig en maakte daarvoor ook zijn grote reizen. Maar hoe verder hij kwam, des te meer onzin en dwaasheid en duimendik bedrog vond hij. Hij liet zich op 't laatst zelfs bij de Essenen inwijden en dat beviel hem, omdat deze hun goddelijkheids bedrog toch in ieder geval tot meerder heil van de mensheid hebben bedacht, en daarbij op zichzelf zeer goede en verstandige mensen zijn, bij wie de een met de ander eerlijk als broeder omgaat en niets op zijn naaste voor wil hebben; want de grondregel van deze sekte is: 'Evenveel weten, evenveel bezitten, evenveel zijn, en aan geen leek het geheim van de hoge dikke muren verraden, waardoor voor geen mens op aarde enig onheil, maar alleen zo mogelijk, heil moet ontstaan!'
[4] Dat is op zichzelf zeker heel loffelijk, maar met het geloof aan een god doet zich een grote moeilijkheid voor; want het is bij hen een volkomen uitgemaakte zaak, dat er buiten de geheime krachten in de natuur eeuwig nergens een god bestaat en zou kunnen bestaan. En daarom is het moeilijk een echte Esseen tot geloof aan een god te brengen. Men moet hem eerst nog veel meer gelegenheid geven om zich helemaal naar hartelust vrij in en over alles en iedereen te uiten. Pas wanneer hij zich helemaal aan je heeft blootgegeven, zal er nog wel iets heel bijzonders met hem te verwezenlijken zijn. Maar nu is hij daarvoor nog niet rijp, omdat er nog veel in hem schuilt waarmee hij tengevolge van zijn achterdocht tegen jouw Romeinse uitoefening van het zwaardrecht nog lang niet tevoorschijn is gekomen.
[5] Zolang een mens echter in iemand geen volledig vertrouwen durft te hebben, .wordt hij ook nooit een waarachtig vriend van hem. Zolang hij echter met een waarachtige, volkomen trouwe vriend van iemand wordt, zal hij zijn hart ook niet geheel voor hem blootleggen. Legt hij zijn hart echter niet geheel voor iemand bloot, dan komt er uiteraard niets terecht van het zichzelf openstellen, dat zeer noodzakelijk is. Je moet daarom proberen van deze Roclus een vriend te maken die je volledig vertrouwt, dan zal hij je nog buitengewoon vreemde zaken vertellen, waarvan je stomverbaasd zult staan!
[6] Maar je strenge, Romeinse houding en deugdzaamheid moetje voor hem veranderen in die van een waarachtig vriend en wel zo open en oprecht als mogelijk is, anders zul je niets bij hem bereiken! Heb je hem echter zover gewonnen, dan zal er gemakkelijk met hem onderhandeld kunnen worden en dan kan Ik pas verder met hem praten; maar nu zou hij, als zijn wil volledig vrij gelaten werd, niet eens met Mij willen praten, maar zou hij doodsimpel tegen Mij zeggen: 'Vriend, de opperstadhouder is de enige die ik ken en met hem heb ik alleen te doen; want jou ken ik met en daarom weet ik ook niet hoeveel ik je in vertrouwen kan meedelen!' En Ik zou daarop voorlopig niets anders kunnen antwoorden dan: 'Vriend, je hebt volkomen gelijk!' Probeer jij hem daarom eerst heel vriendelijk te winnen en breng hem dan pas bij Mij, en daarna zullen wij de hele zaak weldra in kannen en kruiken hebben!"
[7] CYRENIUS zegt: 'Ik wil het wel proberen; maar ik vermoed dat hetgeen ik me voorneem nu juist niet zo precies zal verlopen als ik wens!'
[8] IK zeg: 'Pak het maar op de juiste manier aan, dan zal het wel lukken!"
«« 25 / 276 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.