De genezing van de blindgeborene en van andere zieken (Ev. Matth. 19,2)

Jakob Lorber - Het Grote Johannes Evangelie (deel 5)

«« 253 / 276 »»
[1] Petrus was nauwelijks uitgesproken of er kwam dadelijk een in aanzien staande EIGENAAR VAN EEN HERBERG naar hem toe en deze zei: 'Neem bij mij jullie intrek; want ik heb zeker de grootste herberg in de hele plaats en ben goedkoop, ofschoon ik een Griek ben! Zo te zien zijn jullie weliswaar joden, maar dat doet niet ter zake; want er wonen immers ook enkele Farizeeën uit Jeruzalem nu al verschillende dagen bij mij, die hier de tienden van de joden in ontvangst nemen"
[2] PETRUS zei: 'Dat is nu niet bepaald aangenaam voor ons! Overigens komt het enkel en alleen op onze Heer aan; wat Hij wil zal gebeuren!"
[3] DE WAARD zei: 'Wie van jullie is dan de heer, dat ik naar hem toe kan gaan en met hemzelf kan spreken?"
[4] PETRUS wees naar Mij en sprak: 'Deze hier is het!"
[5] DE WAARD kwam naar Mij toe, boog en zei: 'Wilt U met Uw mensen in mijn herberg Uw intrek nemen? Mijn huis is groot, zeer ruim en heeft vele vertrekken; bovendien ben ik een van de goedkoopsten in deze hele, niet onbelangrijke plaats."
[6] IK zei: 'Dat ben je wel, - maar wij hebben niets om je te betalen; daarom willen we deze nacht liever op ons schip doorbrengen! Bovendien heb je zieken in je huis en ook een arts die je zieken niet kan helpen, ofschoon je hem uit Jeruzalem hebt laten komen en hij je veel geld kost. En zie, zoals men zegt kan men beter geen onderdak zoeken in een huis dat door allerlei boze ziekten wordt bezocht!'
[7] Toen de waard dit van Mij hoorde schrok hij behoorlijk en vroeg Me heel verbaasd hoe Ik, die toch geheel onbekend was in deze plaats, dat kon weten.
[8] IK zei: 'ik zou je nog heel wat kunnen vertellen waar je nog meer versteld van zou staan; maar laten we daar verder over zwijgen!"
[9] Nu werd de waard zeer verlegen en vroeg of Ik desondanks bij hem wilde overnachten; want de zon had reeds de horizon bereikt en de avond stond voor de deur.
[10] Daarop zei IK: 'Ga je blinde zoon dan maar halen en breng hem bij Mij, dan zullen we zien of Ik hem kan genezen!"
[11] Hierop verliet DE WAARD snel de oever, spoedde zich naar huis en bracht zijn veertien jaar oude, geheel blinde zoon mee, leidde hem voor Mij en zei: 'Hier beste vriend, is mijn blinde zoon! Zo blind als hij nu voor u staat werd hij geboren. Alle artsen en magiërs hebben al geprobeerd hem te genezen; maar alles was puur tevergeefs! Nu, zoals u zojuist hebt opgemerkt, is er een werkelijke wonderdokter uit Jeruzalem bij mij in huis; maar hij kan precies zoveel als de vorigen! Nu komt het op u aan, beste vriend! Waarlijk, als u hem geneest, behoort mijn halve vermogen u toe!'
[12] Toen zei IK: 'Wanneer jij kunt geloven dat Ik jouw blinde zoon ziende maak, dan zal hij ook kunnen zien!'
[13] En DE WAARD keek Mij recht aan en zei: 'Ja, vriend, van u kan ik het geloven! In uw ogen ligt immers zo'n vastberadenheid, dat ze me zeggen: Uit deze mond is nog nooit een leugenachtig woord gekomen! En daarom geloof ik nu dan ook vast, dat u mijn zoon zult genezen."
[14] IK zei: 'De andere artsen hebben hun zalfjes, en de magiërs hun toverstaf, - Ik heb echter noch een zalfje en nog minder een toverstaf; Mijn wil is alles, en als Ik het nu wil, wordt je zoon onmiddellijk ziende!'
[15] Toen Ik dit had uitgesproken werd de blinde jongen ogenblikkelijk volkomen ziende en schreeuwde van vreugde, omdat hij nu de mensen zag, de zee, de omgeving en alles wat er was.
[16] DE WAARD kwam dicht op Mij toe en zei: 'O, u grote en waarachtigste heiland, hoe moet ik u nu op passende wijze bedanken voor deze waarachtige genade? Want waarlijk, alleen wie dat kan wat u kunt, kan genade uitdelen; want wat heeft een blinde aan duizend genadegaven en weldaden van de kant van de machthebbers van deze aarde, als zij hem ondanks al hun macht en goedheid het licht van zijn ogen niet kunnen geven!? Maar u heeft hem vanuit een innerlijke, mij geheelonbegrijpelijke macht het gezichtsvermogen gegeven en daarmee heeft u mij en mijn liefste zoon een onuitsprekelijk grote genade bewezen. Maar als loon daarvoor is hetgeen ik u voorheen beloofd heb veel te weinig! 0, zeg mij wat ik u nu schuldig ben, dan zal ik met alle liefde en vreugde gevolg geven aan uw wens!'
[17] IK zei: 'Geef ons vandaag onderdak, doe goed aan de armen en maak zo het kwade weer goed watje hen vaak hebt aangedaan!'
[18] De waard beloofde dit allemaal strikt in acht te nemen en te doen en bad Mij vurig mee naar zijn huis te komen. Ik en de leerlingen en ook de twee vissersknechten van Petrus gingen nu met de waard mee, en al het volk dat getuige was van de genezing van de blinde jongen, volgde ons op de voet.
[19] Onderweg riepen VELEN van het volk: 'O, waarachtigste heiland genees ook onze zieken, we hebben er vele! Want ziet u, wie bij ons eenmaal ziek wordt, wordt nooit meer beter, maar kwijnt langzaam weg tot in het graf. Dat is wel een echt slechte eigenschap van deze omgeving, die verder zo mooi is. 0, beste heiland, schenk ook ons armen zo'n heilzame genade als u de blinde zoon van de waard hebt bewezen! Uw wil geschiede!'
[20] En IK sprak: 'Welnu dan, het geschiede volgens jullie wil en geloof! Ga nu naar jullie vele zieken en overtuig je ervan of er in jullie huizen en slaapplaatsen nog ergens een zieke te vinden is!' (Matth. 19,.2)
[21] Na deze woorden van Mij gingen allen, op enkelen na die geen zieken hadden, snel weg om zich er thuis van te overtuigen of hun zieken waarachtig genezen waren. Het liep al flink tegen de avond toen ze in hun huizen aankwamen, en ze vonden geen zieken, maar allen, met wat voor ziekten of gebreken ze ook behept waren geweest, waren genezen alsof ze nog nooit enige ziekte gehad hadden.
[22] Zij die genezen waren wisten echter niet wat er was voorgevallen, en waarom ze allemaal opeens gezond waren geworden, en ze vroegen onmiddellijk naar de oorzaak van zoiets totaal ongehoords. Toen vertelden hun huisgenoten over Mij en hoe Ik reeds vóór hen, aan de oever van het meer, de blindgeboren zoon van de rijke waard ziende had gemaakt, en hoe nu zeker ook alle andere zieken van de waard beter waren geworden.
[23] Toen de genezen mensen dat hadden vernomen, verlieten ze snel hun huizen en gingen naar het huis van de waard. Daar vroegen ze smekend of ze Mij konden zien om Mij hun dank te betuigen.
[24] IK ging naar hen toe en zei: 'Ga nu naar huis en zondig van nu af aan niet meer; want als jullie opnieuw in je oude zonden vervallen, zullen jullie daardoor ook weer in je oude ziekten vervallen! Houdt de geboden welke Mozes heeft gegeven, dan zal alle onheil ver van jullie blijven"
[25] Hierop liet Ik hen allen gaan en onze waard, die nu bultengewoon blij en vrolijk werd omdat ook al zijn andere zieken genezen.waren, wist nu helemaal niet meer wat hij allemaal voor ons moest doen uit dank voor de hem bewezen weldaad.
«« 253 / 276 »»
Graag willen wij u wijzen op het grote belang van aanschaf van de originele boekwerken die hier digitaal kunnen worden ingezien. Hiermee bevordert u de voortgang van de werkzaamheden m.b.t. herdrukken en uitgifte van nieuwe vertalingen, en niet te vergeten het beschikbaar houden van boeken voor een grote groep mensen die niet vertrouwd zijn met digitale communicatiemiddelen. Informatie over het bestellen van deze boeken vindt u op www.lorber.nl.